In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken wegens overtreding van artikel 9 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft de overgifte van het rijbewijs van de verdachte, die op 25 december 2018 was gevorderd op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft op 4 januari 2019 een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij wist dat hij niet mocht rijden omdat zijn rijbewijs was ingevorderd.
Tijdens de zitting heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de tenlastelegging gegrond was op het verkeerde wetsartikel. Het hof heeft echter vastgesteld dat de tenlastelegging terecht was gegrond op artikel 9 lid 7 WVW 1994. De verdachte had erkend dat hij had gereden, maar stelde dat het voor hem onduidelijk was dat hij niet mocht rijden. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op de hoogte was van de invordering van zijn rijbewijs en dat hij niet mocht vertrouwen op een eventuele terugkeer van zijn rijbewijs.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van twee weken toegewezen. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het feit.