ECLI:NL:GHARL:2020:4884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
21-002354-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 9 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken wegens overtreding van artikel 9 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft de overgifte van het rijbewijs van de verdachte, die op 25 december 2018 was gevorderd op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft op 4 januari 2019 een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij wist dat hij niet mocht rijden omdat zijn rijbewijs was ingevorderd.

Tijdens de zitting heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de tenlastelegging gegrond was op het verkeerde wetsartikel. Het hof heeft echter vastgesteld dat de tenlastelegging terecht was gegrond op artikel 9 lid 7 WVW 1994. De verdachte had erkend dat hij had gereden, maar stelde dat het voor hem onduidelijk was dat hij niet mocht rijden. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op de hoogte was van de invordering van zijn rijbewijs en dat hij niet mocht vertrouwen op een eventuele terugkeer van zijn rijbewijs.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van twee weken toegewezen. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002354-19
Uitspraak d.d.: 26 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 april 2019 met parketnummer 96-022077-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van twee weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 april 2019 ter zake van overtreding van artikel 9 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2019 te Hoogeveen als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de A28, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit omdat de tenlastelegging is gegrond op het verkeerde wetsartikel. Hiertoe is aangevoerd dat het rijbewijs op grond van artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is ingevorderd. De tenlastelegging zou dan toegespitst moeten zijn op artikel 9 lid 4 WVW 1994 in plaats van artikel 9 lid 7 WVW 1994. Uit het dossier blijkt namelijk dat het CBR een educatieve maatregel heeft opgelegd en daarvoor is in dit geval vereist dat het rijbewijs op grond van artikel 130 WVW 1994 is ingevorderd. Omdat het hier gaat om twee te onderscheiden strafbaarstellingen dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Verdachte heeft erkend dat hij heeft gereden, maar stelt dat het voor hem onduidelijk was dat hij niet mocht rijden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Feitenvaststelling
Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 december 2018 heeft gereden in een personenauto terwijl hij vermoedelijk onder invloed van alcohol was. Bij de controle blies verdachte – na vijf mislukte pogingen – als voorlopig resultaat een ‘A/G’. Vervolgens blies verdachte op het politiebureau driemaal te kort, waardoor er geen meting kon worden gedaan. Omdat de foutieve manier van blazen wordt gezien als het weigeren van een ademanalyse werd besloten het rijbewijs in te vorderen. Aan verdachte is de procedure uitgelegd en verdachte gaf aan de procedure te begrijpen. Hij heeft zijn rijbewijs afgegeven. De auto van verdachte is door de verbalisanten van de bushalte verplaatst naar een parkeerplek. Verdachte is met een taxi terug naar huis gegaan.
Aan verdachte is een Kennisgeving van ontvangst van het ingevorderde rijbewijs uitgereikt. Deze Kennisgeving, eveneens gedateerd 25 december 2018, houdt onder meer het volgende in:
“op grond van artikel 130 of 164 van de Wegenverkeerswet 1994
Op 25 december 2018 omstreeks 05.15 uur te Groningen, in de gemeente Groningen, heb ik, M.L. Eizinga, hoofdagent van politie, ontvangen het ingevorderde rijbewijs:
Afgegeven aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993.
Het ingevorderde rijbewijs worden verzonden naar de officier van justitie bij het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) in Utrecht.
Rijbewijs opgestuurd naar het OM, CVOM of auditeur-militair:
De officier van justitie heeft 10 dagen de tijd om een beslissing te nemen of het rijbewijs al dan niet wordt ingehouden. Dat is vanaf de dag na de datum van de invordering.
(…)
VERBOD TOT HET BESTUREN VAN EEN RIJBEWIJSPLICHTIG MOTORRIJTUIG (ARTIKEL 9 WEGENVERKEERSWET 1994)
Het is degene van wie ingevolge artikel 130 en/of 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs (…), dan wel van wie zodanig rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieen waarvoor dat bewijs was afgegeven te besturen of te doen besturen.
Overtreding van dit verbod is een misdrijf.
De officier van justitie heeft op 31 december 2018 beslist dat het rijbewijs van verdachte negen maanden tot uiterlijk 21 september 2019 wordt ingehouden. De kennisgeving van deze beslissing is op 3 januari 2019 naar verdachtes adres verzonden. Uit de stukken blijkt niet dat verdachte de kennisgeving ook daadwerkelijk heeft ontvangen, hetgeen verdachte ook betwist.
Vervolgens is verdachte op 4 januari 2019 opnieuw gecontroleerd door de politie nadat zijn auto op de snelweg A28 werd opgemerkt door een ANPR-hit. Bij de controle bleek dat verdachte de auto bestuurde. Na onderzoek bleek dat van verdachte, ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, dan wel dat het rijbewijs was ingevorderd en niet was teruggegeven.
Op grond van het voorgaande stelt het hof allereerst vast dat, voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat verdachte ervan uit mocht gaan dat hij weer mocht rijden, uit de Kennisgeving volgt dat de invordering in ieder geval tien dagen, oftewel tot en met de pleegdatum 4 januari 2019, zou duren, tenzij het rijbewijs eerder zou worden teruggeven. Aan verdachte is kenbaar gemaakt dat hij een misdrijf zou plegen als hij toch zou rijden. Ter zitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij denkt dat die kennisgeving inderdaad aan hem is meegegeven. Vast staat dat verdachte zijn rijbewijs op 4 januari 2019 nog niet had teruggekregen. Op grond van het voorgaande mocht verdachte er naar het oordeel van het hof op die datum niet op vertrouwen dat de invordering niet meer van kracht was.
Daarnaast stelt het hof vast dat de overgifte van het rijbewijs van verdachte op 25 december 2018 is gevorderd op grond van artikel 164 WVW 1994, zodat de tenlastelegging terecht is gegrond op artikel 9 lid 7 WVW 1994. Dat er uiteindelijk ook een EMA-cursus is opgelegd aan verdachte doet aan dit oordeel niet af.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 januari 2019 te Hoogeveen als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de A28, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 4 januari 2019 een auto bestuurd, terwijl op 25 december 2018 de overgifte van zijn rijbewijs was gevorderd door de politie, waaraan hij ook had voldaan. Verdachte wist dus dat hij niet mocht rijden. Door dit toch te doen en de vordering tot overgifte te negeren, heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de in het (weg- en maatschappelijk) verkeer geldende regels en de daarmee beoogde veiligheid in het verkeer. Het hof rekent dit verdachte aan.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 mei 2020 blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een andersoortig strafbaar feit en twee transacties heeft voldaan.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Daaruit zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die als strafverminderend moeten worden aangemerkt.
Alles afwegend acht het hof – net als de rechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden. Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lagere straf of een andere strafmodaliteit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 26 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.