In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1984 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, waarvoor hij een geldboete van € 550,- had gekregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte was op 30 maart 2018 in Naarden aangehouden met ongeveer 2,59 gram cocaïne in zijn bezit. Tijdens de zitting is het verweer van de verdachte, dat de bewijsvergaring onrechtmatig was, verworpen. Het hof oordeelde dat de verbalisanten, die belast waren met toezicht in de gemeente Gooise Meren, bevoegd waren om de verdachte te controleren en zijn voertuig te doorzoeken. De verdachte had eerder al inbrekerswerktuigen in zijn voertuig, wat aanleiding gaf tot extra toezicht. De bevindingen van de verbalisanten, waaronder het aantreffen van cocaïne en andere indicaties van drugshandel, leidden tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof legde een geldboete van € 550,- op, subsidiair 11 dagen hechtenis, en oordeelde dat de straf passend was gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.