ECLI:NL:GHARL:2020:4853

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
21-000838-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van ex-vriendin met bijzondere aandacht voor persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor twee mishandelingen van zijn ex-vriendin, waarbij hij haar onder andere hard in het oor heeft geschreeuwd en met kracht een pot honing tegen haar rug heeft gegooid. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat het slachtoffer inmiddels is overleden aan kanker. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren, en hij moet meewerken aan reclasseringstoezicht. Daarnaast is hem een taakstraf van zestig uren opgelegd. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, waarbij de verdachte ook een taakstraf moet uitvoeren. De uitspraak benadrukt de impact van huiselijk geweld en de noodzaak van toezicht en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000838-19
Uitspraak d.d.: 25 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 februari 2019 met parketnummer 18-129656-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-127243-16, 18-079859-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal vordert verder dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord‑Nederland van 13 juli 2016 afwijst. Tevens vordert de advocaat-generaal dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2016
niet-ontvankelijk verklaart. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R. Rauwerda, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van mishandeling van zijn toenmalige vriendin veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van deze straf heeft de politierechter de bijzondere voorwaarden verbonden van een meldplicht bij de reclassering,– indien door de reclassering noodzakelijk geacht – een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met [aangeefster] . Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straf bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2016 toegewezen. De politierechter heeft daarvan twee weken gevangenisstraf toegewezen en deze omgezet in een taakstraf van 60 uren subsidiair twee weken hechtenis. Tot slot heeft de politierechter de andere vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Leeuwarden [aangeefster] heeft mishandeld door
- die [aangeefster] met kracht tegen het lichaam te duwen waardoor zij tegen de trap aanviel en/of
- hard in/vlakbij het oor van die [aangeefster] te schreeuwen;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Leeuwarden [aangeefster] heeft mishandeld door met kracht een pot (honing) tegen de rug, althans tegen het lichaam, van die [aangeefster] te gooien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verklaringen van
[aangeefster] niet betrouwbaar zijn en dat zij in het verleden vaker heeft gelogen over mishandelingen die hij ten aanzien van haar zou hebben gepleegd. Hij ontkent de strafbare feiten te hebben gepleegd.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. [1]
Mishandeling ten aanzien van feit 1.
Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich op 20 april 2017 schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige vriendin [aangeefster] .
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft allereerst aangevoerd dat er op 20 april 2017 geen sprake was van mishandeling van [aangeefster] en dat verdachte haar enkel tot bedaren wilde brengen. Hij had geen opzet om [aangeefster] pijn te doen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat [aangeefster] woonachtig is aan de [woonadres] in [woonplaats] . Op 20 april 2017 kwam [aangeefster] thuis en zag ze verdachte binnen in haar woning. Er ontstond een woordenwisseling. Verdachte heeft op een gegeven moment uit woede hard in haar oor geschreeuwd. Meteen daarna voelde zij pijn in haar oor. [aangeefster] heeft vanwege deze gebeurtenis aangifte gedaan tegen verdachte. [2]
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. [3]
Het is algemeen bekend dat de oren van een mens gevoelig zijn voor hard geluid en dat er pijn kan ontstaan wanneer de oren worden blootgesteld aan hard geluid. Uit de aangifte van [aangeefster] blijkt dat zij, nadat verdachte uit woede hard in haar oor had geschreeuwd, direct pijn voelde in haar oor. De verklaring van [aangeefster] over het schreeuwen in haar oor door verdachte sluit ook aan bij wat verdachte zelf daarover heeft verklaard bij de politie. Het hof stelt vast dat er bij [aangeefster] aldus sprake is geweest van een hevig onlust veroorzakende gewaarwording en daarmee van mishandeling. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw.
Nu niet voldoende is gebleken dat verdachte [aangeefster] met kracht heeft geduwd waardoor zij tegen de trap aanviel, zal het hof verdachte voor dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Mishandeling ten aanzien van feit 2.
Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij zich op 16 mei 2017 wederom schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige vriendin [aangeefster] .
Voor wat betreft het gooien van de pot honing op 16 mei 2017 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat [aangeefster] hiertegen geen aangifte heeft gedaan en dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de pot honing tegen haar rug heeft gegooid, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Op 16 mei 2017 kregen verbalisanten een verzoek om vanwege een mishandeling naar de woning aan de [woonadres] in [woonplaats] te gaan. Zij troffen daar [aangeefster] aan. [aangeefster] verklaarde dat verdachte zojuist met kracht een pot honing tegen haar rug had gegooid. Hierdoor had zij honing over haar rug en haren gekregen. De verbalisanten zagen een duidelijke rode plek op de rug van [aangeefster] . [4]
Het hof merkt op dat kort na het voorval tussen verdachte en [aangeefster] op 16 mei 2017 de verbalisanten ter plaatse zijn gekomen. [aangeefster] heeft toen verklaard dat verdachte met kracht een pot honing tegen haar rug heeft gegooid. Deze verklaring vindt steun in door de verbalisanten bij [aangeefster] geconstateerde rode plek op de rug en sporen van honing over haar rug en in het haar. Verdachte heeft verklaard met een pot honing te hebben gegooid, maar dat hij haar niet had geraakt. Het hof is van oordeel dat zijn verklaring door de hierboven vastgestelde feiten weersproken wordt. Tevens zijn er tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging geen verklaringen naar voren gebracht die een andere gebeurtenis dan het door verdachte met kracht gooien van de pot honing tegen de rug van [aangeefster] aannemelijk maken. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte [aangeefster] heeft mishandeld door met kracht een pot honing tegen haar rug te gooien.
De verweren van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van verdachte worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen de onder 1 en 2 ten laste gelegde mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 april 2017 te Leeuwarden [aangeefster] heeft mishandeld door hard in het oor van die [aangeefster] te schreeuwen;
2.
hij op 16 mei 2017 te Leeuwarden [aangeefster] heeft mishandeld door met kracht een pot (honing) tegen de rug van die [aangeefster] te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 20 april 2017 schuldig gemaakt aan huiselijk geweld door [aangeefster] te mishandelen. Hij heeft hard in haar oor geschreeuwd en daardoor bij haar een hevig onlust veroorzakende gewaarwording veroorzaakt. Op 16 mei 2017 heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan mishandeling door met kracht een pot honing tegen de rug van [aangeefster] te gooien. Door zo te handelen heeft verdachte op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op het feit dat een en ander plaatsvond in de beslotenheid van de woning, bij uitstek een plaats waar aangeefster zich beschermd had moeten voelen. Bovendien is het algemeen bekend dat huiselijk geweld niet alleen een inbreuk op de lichamelijk integriteit vormt, maar ook op de geestelijk integriteit. Het is niet ondenkbaar dat het slachtoffer geruime tijd zowel lichamelijke als geestelijke hinder en klachten heeft ondervonden ten gevolge van het handelen van verdachte.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van de thans ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Op 8 mei 2012 is verdachte voorts veroordeeld voor mishandeling tot een taakstraf van 15 uren subsidiair zeven dagen hechtenis. Gelet hierop staat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in de weg aan het wederom opleggen van een taakstraf voor een soortgelijk feit. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een dergelijk strafbaar feit.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Ter terechtzitting is bekend geworden dat [aangeefster] inmiddels is overleden aan de gevolgen van kanker. Verdachte heeft samen met haar twee kinderen. Verdachte wordt voorts door de Kredietbank bijgestaan.
Het hof heeft daarnaast ook rekening gehouden met het in een andere strafzaak opgemaakt advies van Reclassering Nederland d.d. 16 juli 2019, waaruit blijkt dat de kans op recidive groot is als verdachte geen hulp krijgt. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring onder andere reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op te leggen, omdat verdachte moeite heeft met het bewaren van overzicht in stressvolle situaties. Daarom blijft externe sturing en begeleiding voorlopig noodzakelijk. Voor verdachte staat veel op het spel. Door de druk die dan kan ontstaan bij het verliezen daarvan is de kans groot dat hij zich boos en agressief gaat opstellen met wellicht delict gedrag als gevolg. Het hof acht, mede gelet op wat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, reclasseringstoezicht voor verdachte nog steeds noodzakelijk. Het hof merkt daarbij op dat de door verdachte ingeschakelde hulpverlening en begeleiding binnen dit toezicht voortgezet kan worden.
Het hof acht, gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zijn van rechtswege de bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt om ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit een of meer vingerafdrukken te laten nemen en/of zijn identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en/of medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen. Een en ander dient mede als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met parketnummer
18-079859-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen en wijst daarom een gevangenisstraf voor de duur van twee weken toe.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren, met parketnummer 18-127243-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie) jarendan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering,
op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
Waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 juli 2016 met parketnummer 18-079859-16, te weten een gevangenisstraf van 2 maanden met proeftijd van 2 jaren, een gedeeltelijke tenuitvoerlegging daarvan en omgezet in een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2016 met parketnummer 18-127243-16, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 350,-.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A. Abdulkarim, griffier,
en op 25 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, district Friesland, basisteam Leeuwarden, met dossiernummer PL0100-2017263806 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 21.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 6-9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 13-17.
3.Hoge Raad 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1751.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 18-19.