In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning aan [a-straat] 8 te [Z] voor het kalenderjaar 2016, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 277.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 mei 2020 is het geschil besproken, waarbij belanghebbende aanvoert dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door het taxatieverslag pas tijdens het hoorgesprek te overleggen. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld, en dat de referentieobjecten die zijn gebruikt voor de waardebepaling vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.