Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
grieven II en IIIhebben betrekking op de door [appellante] gestelde bewustzijnsvernauwing die haar zou hebben belemmerd om een goede afweging te maken tijdens de zitting in Amsterdam. Vast staat dat [appellante] een cryptogeen herseninfarct links heeft gehad en dat zij tijdens de zitting in Amsterdam bij het begin van de zitting last had van spraakproblemen. Volgens het door haar ingebrachte verslag van de neuroloog Van der Harst van 5 september 2017 had [appellante] altijd al last gehad van spraakproblemen bij vermoeidheid. Uit dat verslag blijkt verder dat [appellante] niet onder behandeling stond bij de neuroloog(“beleid en revisie: expectatief, poliklinische controle: niet afgesproken”). Uit dit verslag kan het hof niet afleiden dat de spraakproblemen die [appellante] aanvankelijk tijdens de zitting in Amsterdam had, betekenden dat zij gedurende die hele zitting leed aan bewustheidsvernauwing. Uit dit rapport kan al helemaal niet worden afgeleid dat dit voor [geïntimeerde] duidelijk had moeten zijn.