In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen in een familiekwestie. De verzoekers, twee broers, hebben verzocht om schorsing van de werking van eerdere beschikkingen van de kantonrechter en om hen tijdelijk aan te stellen als bewindvoerder en mentor over hun ouders. De kantonrechter had eerder beslist dat een professionele bewindvoerder, [de bewindvoerder] B.V., was aangesteld over de goederen van de ouders, met ingang van 1 april 2020. De broers voerden aan dat er een conflictueuze situatie was tussen hen en hun zus, en dat een onafhankelijke derde als bewindvoerder aangesteld moest worden. Het hof heeft de verzoeken van de broers afgewezen, omdat de huidige bewindvoerder zijn taak naar behoren vervulde en er geen reden was om een andere provisionele bewindvoerder aan te stellen. Het hof oordeelde dat de verzoeken tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en tot het treffen van een voorlopige voorziening niet konden worden toegewezen, aangezien de eerdere beschikking van de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, maar dit gelet op de wet niet nodig was. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.