ECLI:NL:GHARL:2020:4753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.277.767/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek en voorlopige voorzieningen in familiezaken met provisioneel bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen in een familiekwestie. De verzoekers, twee broers, hebben verzocht om schorsing van de werking van eerdere beschikkingen van de kantonrechter en om hen tijdelijk aan te stellen als bewindvoerder en mentor over hun ouders. De kantonrechter had eerder beslist dat een professionele bewindvoerder, [de bewindvoerder] B.V., was aangesteld over de goederen van de ouders, met ingang van 1 april 2020. De broers voerden aan dat er een conflictueuze situatie was tussen hen en hun zus, en dat een onafhankelijke derde als bewindvoerder aangesteld moest worden. Het hof heeft de verzoeken van de broers afgewezen, omdat de huidige bewindvoerder zijn taak naar behoren vervulde en er geen reden was om een andere provisionele bewindvoerder aan te stellen. Het hof oordeelde dat de verzoeken tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en tot het treffen van een voorlopige voorziening niet konden worden toegewezen, aangezien de eerdere beschikking van de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, maar dit gelet op de wet niet nodig was. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.277.764/02, 200.277.764/03, 200.277.767/02 en 200.277.767/03
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 8355513 en 8417721)
beschikking van 23 juni 2020 op de verzoeken tot schorsing en op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
inzake
[verzoeker1], wonende te [A] , verzoeker, verder te noemen: [verzoeker1] ,
en
[verzoeker2] ,wonende te [B] , verzoeker, verder te noemen: [verzoeker2] , gezamenlijk te noemen: broers [verzoekers] ,advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten, gemeente Utrecht,
en
[verweerster], wonende te [C] , verweerster,
verder te noemen: [verweerster] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[D] en [E] ,beiden wonende te [F] ,
verder te noemen: de vader respectievelijk de moeder en gezamenlijk te noemen: de ouders,
en
[de bewindvoerder] B.V.gevestigd te [G] ,
verder te noemen: de provisionele bewindvoerder,
advocaat: mr. T.E. van der Bent.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij deze beschikkingen heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat met ingang van 1 april 2020 [de bewindvoerder] B.V. tot provisionele bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de vader en de moeder wordt benoemd en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot de verzoeken tot schorsing en op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beroepschriften tevens verzoeken tot schorsing en tot het treffen van een provisionele
voorziening met producties, ingekomen op 1 mei 2020;
- een brief van mr. Brokers-van Dijk van 4 mei 2020;een brief van mr. Brokers-van Dijk van
6 mei 2020 met bijlagen, en het verweerschrift van mr. Van der Bent van 4 juni 2020 met
producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn: [verzoeker1] en [verzoeker2] , bijgestaan door hun advocaat. Voorts is verschenen [verweerster] vergezeld van haar echtgenoot [H] .

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde zijn de verzoeken van [verzoeker1] en [verzoeker2] schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikkingen, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft, en de verzoeken om ex artikel 223 Rv bij wege van provisionele voorziening de broer [verzoeker1] tot tijdelijk bewindvoerder en de broer [verzoeker2] tot tijdelijk mentor te benomen over de ouders.
[verweerster] voert hiertegen gemotiveerd verweer. De bewindvoerder refereert zich aan het oordeel van het hof.
Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen. Voor een dergelijke schorsing is geen plaats in een geval als het onderhavige. Artikel 1:380 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermeldt immers, onder andere, dat de beschikking waarin Zeker tot professioneel bewindvoerder is benoemd het tijdstip vermeldt waarop de provisionele bewindvoering in werking treedt, in dit geval 1 april 2020. Dit betekent dat voor de aanvang van het provisioneel bewind - kennelijk ter bescherming van de onder bewind gestelde - de beschikking waarin het provisioneel bewind wordt ingesteld, van aanvang af kracht van gewijsde heeft en dat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking niet nodig is (zie ook Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, artikel 1:434 BW, aantekening 2). Schorsing van een beschikking op de voet van artikel 360 lid 2 Rv is slechts mogelijk als het gaat om een door de rechter in een beschikking uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarvan is het onderhavige geval geen sprake nu de kantonrechter de beschikking weliswaar uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, maar dit gelet op het bepaalde in artikel 1: 380 lid 1 BW niet nodig was.
Voorlopige voorziening
3.3
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
3.4
Bij beschikking van 5 december 2014 (ECLI:NL:
HR:2014:3533) heeft de Hoge Raad overwogen dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 Rv zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv in verzoekschriftprocedures. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek kan worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding overeenkomstig artikel 223 Rv.
3.5
Het hof stelt voorop dat het karakter van een voorlopige (provisionele) voorziening een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Het algemene vereiste dat de partij die de voorziening vraagt belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, leidt tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
3.6
Het hof heeft ter mondelinge behandeling vastgesteld dat er tussen de beide broers enerzijds en de zus anderzijds een ernstige mate van wantrouwen bestaat. Het hof komt het daarom in beginsel redelijk voor dat gelet op de conflictueuze situatie tussen de broers en de zus een onafhankelijke derde, niet zijnde een familielid, als professionele bewindvoerder aangesteld wordt. Niet gebleken is dat [de bewindvoerder] haar taak als provisionele bewindvoerder niet goed vervult. In afwachting van de aanstaande behandeling van het verzoek tot ondercuratelestelling is er dan ook geen reden een andere provisionele bewindvoerder te benoemen. Het hof zal de verzoeken om de broer [verzoeker1] tot tijdelijk bewindvoerder en de broer [verzoeker2] tot tijdelijk mentor te benoemen over de ouders daarom afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van [verzoeker1] en [verzoeker2] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes. J.B. de Groot en Z.J. Oosting, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 23 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.