In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de toepassing van zorgkorting. De verzoekster, de vrouw, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de man werd veroordeeld tot betaling van € 33,- per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vrouw is in hoger beroep gegaan met tien grieven, die allemaal betrekking hebben op het zorgkortingspercentage dat door de rechtbank is gehanteerd. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte 35% heeft toegepast en verzoekt het hof om dit percentage te verlagen naar 15% op basis van de zorgregeling die zij en de man hebben afgesproken.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij beide partijen de mogelijkheid hebben gekregen om schriftelijk hun standpunten naar voren te brengen. De minderjarige kinderen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Het hof heeft de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen toegepast en vastgesteld dat de man een bijdrage van € 574,- per maand dient te leveren in de kosten van de kinderen. Na beoordeling van de zorgregeling en de argumenten van beide partijen, heeft het hof geconcludeerd dat een zorgkortingspercentage van 25% passend is, in plaats van de 35% die eerder was vastgesteld.
De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de man met ingang van 1 september 2018 € 187,- per maand aan de vrouw moet betalen als kinderalimentatie, wat neerkomt op € 93,50 per kind. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de proceskosten in beide instanties gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.