ECLI:NL:GHARL:2020:4746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.269.860
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en voortzetting van beschermingsbewind met betrekking tot verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de voortzetting van het beschermingsbewind over de goederen van verzoeker. De kantonrechter had eerder op 14 oktober 2019 het bewind opgeheven, wat verzoeker in hoger beroep aanvecht. Verzoeker stelt dat hij altijd heeft meegewerkt aan het bewind en dat de bewindvoerder nalatig is geweest in zijn taken. Het hof heeft vastgesteld dat er problemen zijn in de communicatie tussen verzoeker en de bewindvoerder, maar biedt verzoeker een allerlaatste kans om het beschermingsbewind voort te zetten, gezien zijn gezinssituatie en de noodzaak voor een stabiele financiële omgeving voor zijn minderjarige zoon. Het verzoek van verzoeker om de bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen, wordt afgewezen omdat dit verzoek voor het eerst in hoger beroep is gedaan en niet is toegestaan volgens de wet. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.860
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8022630)
beschikking van 23 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
en
Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg,
gevestigd te Zoetermeer,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 14 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 november 2019;
  • de brief van mr. Liefting van 19 december 2019 met een productie;
  • de brief van de stichting van 16 april 2020;
  • het journaalbericht van mr. Liefting van 17 april 2020, en
  • het journaalbericht met een bijlage van mr. Liefting van 23 april 2020.
2.2
In verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus heeft de geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden. Partijen hebben het hof bij voormelde brief van 16 april 2020 en journaalberichten van 17 en 23 april 2020 laten weten in te stemmen met een schriftelijke afdoening van deze procedure. Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 10 juni 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Utrecht een bewind ingesteld over de goederen van [verzoeker] .
3.2
Bij beschikking van 14 november 2014 is op verzoek van [verzoeker] een andere bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij beschikking van 17 februari 2017 is het beschermingsbewind van [verzoeker] op verzoek van de toenmalige bewindvoerder opgeheven.
3.4
Bij beschikking van 12 december 2017 heeft dit hof de beschikking van 17 februari 2017 vernietigd, waarna de kantonrechter op 15 januari 2018 een nieuwe bewindvoerder heeft benoemd.
3.5
Bij beschikking van 27 maart 2019 is de toenmalige bewindvoerder op zijn verzoek ontslagen en heeft de kantonrechter een nieuwe bewindvoerder benoemd.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 5 september 2019, heeft de bewindvoerder verzocht het beschermingsbewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het bewind over de goederen van [verzoeker] opgeheven met ingang van 14 oktober 2019.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 oktober 2019. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder om het bewind op te heffen af te wijzen en (het hof begrijpt:) de bewindvoerder te ontslaan en een van de door [verzoeker] voor te dragen bewindvoerders tot bewindvoerder te benoemen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
[verzoeker] voert aan dat de kantonrechter het beschermingsbewind ten onrechte heeft opgeheven. De bewindvoerder heeft ten onrechte gesteld dat [verzoeker] niet meewerkte aan het beschermingsbewind door geen inzage te geven in zijn (financiële) administratie. Hij heeft de bewindvoerder altijd de gelegenheid geboden (en ook de daarvoor nodige inlogcodes verstrekt) om zijn medische/financiële gegevens, alsmede die van de bij hem wonende minderjarige zoon [de minderjarige] , in te zien.
Door de nalatige houding van de bewindvoerder is het [verzoeker] niet gelukt om een verzoek bij de rechter in te dienen om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
[verzoeker] wenst voortzetting van het beschermingsbewind met benoeming van een andere bewindvoerder. Hij stelt voor [B] tot bewindvoerder te benoemen; zij heeft inmiddels een bereidverklaring ondertekend.
5.3
Het hof oordeelt als volgt.
De kantonrechter heeft overwogen dat voortzetting van het bewind niet zinvol is hoewel is gebleken dat de schulden van [verzoeker] nog bestaan. Zoals blijkt uit de onder 3.1 tot en met 3.5 beschreven feiten is de stichting de vierde bewindvoerder over de goederen van [verzoeker] . Steeds lijken er problemen te ontstaan in de medewerking van [verzoeker] aan de uitvoering van het bewind en lijkt hij niet in staat op constructieve wijze met de bewindvoerder te communiceren.
[verzoeker] is in eerste aanleg niet verschenen, maar stelt in hoger beroep dat hij een groot belang heeft bij voortzetting van het beschermingsbewind. Het hof ziet aanleiding om [verzoeker] nog een allerlaatste kans te bieden om het beschermingsbewind voort te zetten, nu nog steeds aan de wettelijke vereisten genoemd onder 5.1 wordt voldaan en [verzoeker] een gezin vormt met zijn minderjarige zoon, die ook belang heeft bij een financieel stabiele thuissituatie. [verzoeker] dient zich wel te realiseren dat zijn meewerkende houding op alle fronten een belangrijke vereiste is wil het beschermingsbewind slagen. Het hof vertrouwt erop dat [verzoeker] zich vanaf nu tot het uiterste zal inspannen om zijn houding richting en de communicatie met de huidige bewindvoerder te verbeteren.
5.4
[verzoeker] heeft het hof verzocht de bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat [verzoeker] dit verzoek voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan en een dergelijk zelfstandig tegenverzoek in hoger beroep ingevolge artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet is toegestaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 oktober 2019;
wijst het verzoek van de stichting tot opheffing van het beschermingsbewind ten aanzien van [verzoeker] alsnog af;
wijst ook het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is op 23 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.