In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een opgelegde boete. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 7 juli 2015 tot en met 4 september 2016, waarbij de Belastingdienst een bedrag van € 1.962 heeft opgelegd. De belanghebbende, een Poolse ingezetene, stelt dat het motorrijtuig met Pools kenteken niet gedurende het gehele naheffingstijdvak in zijn bezit was, maar dat hij het pas vanaf 28 augustus 2016 in Nederland heeft gebruikt. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard dat het motorrijtuig na autopech op 20 juni 2015 in een garage in Polen is gebleven tot 28 augustus 2016. Hij heeft verklaringen van derden en een factuur overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling. Het Hof heeft de verklaringen van belanghebbende en de getuigen als plausibel beoordeeld en heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot het tijdvak van 28 augustus 2016 tot en met 4 september 2016. De boete is vastgesteld op 100% van de verminderde naheffingsaanslag, omdat er geen feiten zijn gesteld die wijzen op afwezigheid van alle schuld.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag en de boete verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het betaalde griffierecht.