ECLI:NL:GHARL:2020:4737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
21-004894-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de psychische toestand van de verdachte in een strafzaak met multidisciplinaire rapportage

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een strafzaak. De verdachte, geboren in 1974, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2019. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, heeft geëist, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een alcoholverbod. Tijdens de zitting op 11 juni 2020 is gebleken dat het hof onvoldoende geïnformeerd was over de psychische gesteldheid van de verdachte. Rapportages van psychologen en psychiaters wezen op ernstige psychische problemen, waaronder PTSS en een waanstoornis. Het hof heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar een raadsheer-commissaris voor een nieuwe multidisciplinaire rapportage. Dit is noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de geestelijke toestand van de verdachte en om te kunnen beslissen over zijn strafbaarheid en eventuele maatregelen. Het hof heeft de mogelijkheid gelaten voor een nader onderzoek door de reclassering, afhankelijk van de uitkomsten van het multidisciplinaire onderzoek. De zaak zal worden hervat op een nog nader te bepalen datum.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004894-19
Uitspraak d.d.: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2019 met parketnummer 18-930180-18 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat hieraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een alcoholverbod, het meewerken aan het aflossen van schulden, het inzicht geven in de financiën, een contactverbod ten aanzien van aangever [benadeelde partij] en een locatieverbod worden verbonden welke dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De advocaat-generaal heeft ten slotte toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.J. van der Klaauw, naar voren is gebracht.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2020 is het onderzoek in deze strafzaak gehouden en gesloten.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek niet volledig is geweest. Nader onderzoek is noodzakelijk, nu het hof zich naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende voorgelicht acht over de persoon van verdachte en zijn psychische gesteldheid, ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Het hof heeft allereerst kennisgenomen van de volgende omtrent verdachte uitgebrachte rapportages:
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 4 april 2019, opgesteld door drs. [naam] , GZ‑psycholoog;
  • het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 april 2019, opgesteld door drs. [naam] , psychiater.
De psycholoog en psychiater hebben in hun rapportage opgenomen dat bij verdachte PTSS, een beperkte neurocognitieve stoornis door hersentrauma, een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en antisociale kenmerken en een stoornis in alcohol- en cocaïnegebruik is vastgesteld. De psycholoog en psychiater hebben geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog en psychiater adviseren behandeling van verdachte door een ambulant behandelingscentrum voor forensische zorg in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het vonnis van de rechtbank van 10 september 2019 is (mede) gebaseerd op voorgaande rapportages. De rechtbank heeft zich verenigd met de conclusies van drs. [naam] en drs. [naam] en heeft die conclusies tot de hare gemaakt.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de volgende over verdachte opgemaakte en voorafgaand aan de zitting in hoger beroep door de raadsman overgelegde stukken:
  • een e-mailbericht van [naam] , reclasseringswerker van Verslavingszorg Noord‑Nederland d.d. 4 juni 2020;
  • een schrijven van [naam] , verpleegkundig specialist GGZ bij GGZ Drenthe, Forensisch FACT-team Zuidoost d.d. 8 juni 2020;
  • een ontslagbrief, afkomstig van [naam] , psychiater bij GGZ Drenthe d.d. 25 mei 2020.
Uit deze stukken blijkt dat verdachte – nadat hij is aangehouden ter zake van het plegen van de vermeende feiten op 3 november 2018 – vanaf 8 november 2018 is opgenomen geweest in het PPC Zaanstad vanwege de labiliteit van verdachte en de impulsieve en vermoede complexe psychopathologie. Verdachte heeft medewerking aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum geweigerd. Op 9 februari 2019 is verdachte ontslagen uit het PPC Zaanstad en sinds 16 mei 2019 staat verdachte onder behandeling bij het Forensisch FACT-team in Emmen. Vanwege diverse redenen kwam deze ambulante behandeling niet tot stand. Verdachte verscheen niet op afspraken en had in toenemende mate last van paranoïde wanen waarbij hij zich dreigend opstelde naar zijn woonomgeving, hulpverlening en reclassering. Verdachte was ervan overtuigd dat hij achtervolgd en vergiftigd werd en op een dodenlijst stond vanwege zijn eerdere werkzaamheden. Buurtbewoners waren in toenemende mate angstig omdat verdachte zich voordeed als politieagent, in die hoedanigheid contact zocht met buurtbewoners en altijd een mes bij zich leek te dragen. Vanwege deze overlast in de buurt is verdachte een gebiedsverbod en contactverbod opgelegd. Het lukte behandelaars niet om de angst en achterdocht van verdachte bespreekbaar te maken en verdachte was niet bereid om medicatie te gebruiken.
Een klinische opname van verdachte met een In Bewaring Stelling (hierna: IBS) werd als enige mogelijkheid gezien om de waanstoornis van verdachte te observeren en behandelen met als doel de gevaarsrisico’s te doen afnemen. Er was sprake van een zeer gevaarlijke situatie waarbij langer uitstel van opname onverantwoord werd geacht. Op 17 oktober 2019 is de IBS toegekend, waarna verdachte in de Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) van de GGZ Drenthe werd opgenomen in het kader van een delictpreventieve behandeling.
Verdachte werd klinisch opgenomen met een uitgebreide paranoïde psychose, waarbij gedurende deze opname diagnostisch vooral een waanstoornis van het paranoïde type en schizofrenie zijn overwogen. Een waanstoornis (achtervolgingstype) wordt tijdens de opname aan de reeds bij verdachte gestelde diagnosen toegevoegd. Ten aanzien van het ten laste gelegde delict lijkt sprake te zijn geweest van wederzijdse negatieve beïnvloeding van de bij verdachte vastgestelde posttraumatische stressstoornis, neurocognitieve schade, de persoonlijkheidsproblematiek en de waanstoornis, zo wordt opgemerkt. Gezien deze diagnostische overwegingen is gekozen voor een behandeling met antipsychotica. De farmacotherapie heeft geleid tot een duidelijke afname van de psychotische symptomen, zo wordt opgemerkt in de stukken. Belangrijke elementen in het risicomanagement zijn de inname van het antipsychoticum, onthouding van alcohol en drugs en het goed monitoren van het beloop om vroegtijdig te kunnen ingrijpen. Op het risicotaxatie-instrument HKT-R scoort verdachte een matig recidief-risico in zorg en een hoog risico uit zorg.
Ingeschat werd dat de problematiek van verdachte niet binnen de termijn van de IBS opgelost zou worden en dat na afloop van de IBS een Rechterlijke Machtiging (hierna: RM) nodig is om verder gevaar af te wenden en om indien noodzakelijk vroegtijdig te kunnen ingrijpen. Op 4 mei 2020 is door de rechtbank een RM afgegeven, geldig tot uiterlijk 4 november 2020. Verdachte is op 14 mei 2020 uit de FPK ontslagen en sindsdien is de ambulante behandeling van het Forensisch FACT-team hervat. Beschreven wordt in de stukken dat verdachte sindsdien goed meewerkt en dat hij nu onder andere het nemen van antipsychotica in depotvorm accepteert.
Op grond van de hiervoor weergegeven stukken ziet het hof zich ten opzichte van de procedure in eerste aanleg geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen omtrent de psychische toestand van verdachte. De recente klinische opname van verdachte in de FPK is daarbij het meest in het oog springend. Mocht het hof komen tot een bewezenverklaring van één of meer tenlastegelegde feiten, dan zal het hof moeten beraadslagen over de strafbaarheid van verdachte en over de oplegging van een straf en/of maatregel. Ten behoeve van die beraadslaging beschikt het hof, gelet op de inhoud van de verschillende rapporten en stukken die zijn opgesteld over verdachte en de op onderdelen uiteenlopende bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen, op dit moment over onvoldoende (actuele) informatie. Het hof acht het dan ook noodzakelijk opnieuw een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte te laten plaatsvinden.
Het hof zal daarom het gesloten onderzoek heropenen en de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris van dit hof, teneinde een nieuwe multidisciplinaire rapportage te laten opmaken aan de hand van de gebruikelijke vraagstelling door twee andere gedragsdeskundigen dan drs. [naam] (psychiater) en drs. [naam] (psycholoog).
Het hof laat hierbij de mogelijkheid aan de raadsheer-commissaris om, afhankelijk van de resultaten van voormeld multidisciplinair onderzoek, een daaropvolgend nader onderzoek naar verdachte te gelasten in de vorm van een door de reclassering op te stellen maatregelrapport.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde een multidisciplinaire rapportage over verdachte te laten opstellen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, waarbij het hof de mogelijkheid aan de raadsheer-commissaris laat een eventueel daaropvolgend nader onderzoek naar verdachte te gelasten in de vorm van een door de reclassering op te stellen maatregelrapport.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte, alsmede aan de benadeelde partij [benadeelde partij] en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M.J. de Vries, advocate te Groningen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 18 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.