ECLI:NL:GHARL:2020:4721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.276.342/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde verhoudingen en herplaatsingsplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van verzoekster met Stichting Kwadrantgroep. De kantonrechter had eerder op 12 december 2019 de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, omdat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was. Verzoekster, die in hoger beroep ging, betwistte deze ontbinding en voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat herplaatsing niet mogelijk was en dat er geen ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever was. Het hof oordeelde dat de kantonrechter op goede gronden had vastgesteld dat het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking verloren was gegaan. Het hof concludeerde dat de ontbinding terecht was en dat er geen recht op een billijke vergoeding bestond. De beroepsgronden van verzoekster werden verworpen, en het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Verzoekster werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.276.342/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 8012710)
beschikking van 22 juni 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. D.F.W. Schalkwijk,
tegen:
Stichting Kwadrantgroep,
gevestigd te Drachten,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: Kwadrant,
advocaat: mr. S. Veenstra.

1.Het verloop van deze procedure

1.1
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van 12 december 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
Daarin heeft de kantonrechter op verzoek van Kwadrant de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 februari 2020 omdat de arbeidsverhouding ernstig verstoord is. Op verzoek van [verzoekster] is Kwadrant veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding uiterlijk eind februari 2020. Haar verzoek om Kwadrant te veroordelen tot tewerkstelling of te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding is afgewezen.
1.2
In hoger beroep is de procedure begonnen met de ontvangst van het beroepschrift door de griffie op 12 maart 2020. Daarna zijn de volgende stukken ontvangen:
- het nagezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter;
- het verweerschrift met een productie.
Daarna is op 11 juni 2020 via een skypeverbinding de mondelinge behandeling gehouden waarvoor mr. Schalkwijk tevoren een pleitnotitie heeft toegestuurd.
Het hof heeft aan het einde van die behandeling de uitspraak bepaald op 20 juli 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1
[verzoekster] legt zich neer bij het einde van de arbeidsovereenkomst, maar vindt dat de kantonrechter ten onrechte heeft ontbonden wegens verstoorde verhoudingen (de ‘g-grond’). Kwadrant had haar ook, gelet op het Sociaal Plan, als administratief assistent moeten plaatsen bij de afdeling [J] . Kwadrant had kritiek op haar functioneren en had daarom de zogenoemde ‘d-grond’ in stelling moeten brengen. In dat geval zou niet zijn ontbonden omdat geen verbetertraject is gevolgd, aldus [verzoekster] . Omdat ten onrechte is ontbonden, maar zij geen herstel van de arbeidsovereenkomst wenst, maakt zij aanspraak op een billijke vergoeding in plaats van herstel. Als de arbeidsovereenkomst wel op de juiste grond is ontbonden, vindt [verzoekster] dat de kantonrechter haar verzoek om een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door Kwadrant ten onrechte heeft afgewezen.
In beide gevallen maakt zij aanspraak op een billijke vergoeding van € 166.118,- bruto: het loon tot haar AOW-leeftijd verminderd met de transitievergoeding en de WW-uitkeringen.
2.2
Kwadrant is het daar niet mee eens. Zij vindt de beslissing van de kantonrechter juist.
2.3
[verzoekster] voert acht beroepsgronden aan tegen de beschikking van de kantonrechter. Met de gronden 1 tot en met 6 komt zij op tegen het oordeel dat sprake is van de g-grond en tegen de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Grond 7 is gericht tegen het oordeel dat herplaatsing niet in de rede ligt en grond 8 tegen de afwijzing van de billijke vergoeding. Volgens [verzoekster] heeft Kwadrant zich ernstig verwijtbaar gedragen, onder andere door bewust een ontslaggrond te creëren.

3.Wat is het oordeel van het hof?

3.1
De kantonrechter heeft op goede gronden vastgesteld dat Kwadrant het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [verzoekster] heeft verloren, nadat op diverse werkplekken problemen in de samenwerking waren ontstaan als gevolg van de houding van [verzoekster] , die zich moeilijk laat aanspreken.
Na het arbeidsconflict in 2015 met haar leidinggevende (op de afdeling Specialistisch Centrum die nu [J] heet) en de daarop gevolgde mediation in 2016 zijn afspraken gemaakt over werkzaamheden op een andere afdeling. Daarom hoefde Kwadrant haar niet opnieuw op de afdeling [J] te plaatsen in het kader van het Sociaal Plan, nadat haar oude functie op die afdeling door reorganisatie was vervallen.
Gelet op de vastgelopen samenwerking is de arbeidsovereenkomst terecht wegens ernstig verstoorde verhoudingen ontbonden. Kwadrant hoefde niet opnieuw te zoeken naar herplaatsingsmogelijkheden. De door [verzoekster] gewenste billijke vergoeding in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst is daarom niet aan de orde.
De kantonrechter heeft ook terecht geoordeeld dat Kwadrant niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De beroepsgronden falen. Het hof legt dit oordeel hierna uit aan de hand van de thema’s die de beroepsgronden aansnijden.
Wel g-grond
3.2
[verzoekster] , geboren [in] 1960, heeft een lange staat van dienst bij Kwadrant. Zij is op haar 18e bij een rechtsvoorganger van Kwadrant gaan werken in de verzorging, maar moest in 2003 met dit werk om gezondheidsredenen stoppen. Sindsdien heeft zij secretariële/administratieve functies vervuld. Dat is ook voor 2015 niet soepel verlopen. [verzoekster] vindt dat de kantonrechter hier ten onrechte melding van maakt, omdat het niet redelijk is haar te achtervolgen met oude verwijten. Maar het hof vindt het bij lange dienstverbanden, zoals in het geval van [verzoekster] , wel van belang of er alleen incidenteel iets in de samenwerking (ernstig) wringt of dat sprake is van een patroon op verschillende werkplekken en/of met verschillende leidinggevenden. Ook kan van belang zijn of er, naast overplaatsing, andere instrumenten zijn ingezet om de samenwerking te verbeteren.
[verzoekster] beroept zich, ter onderbouwing van haar standpunt dat de periode voor 2015 onbesproken moet blijven, ook op een bepaling in de mediation-vaststellingsovereenkomst die op 25 april 2016 is ondertekend door haar en haar toenmalig leidinggevende [B] . Daarin staat dat partijen na effectuering van de daarin vermelde afspraken niets meer van elkaar te vorderen hebben. Het hof leest hierin niet de afspraak dat Kwadrant dient te zwijgen over de arbeidsverhouding met [verzoekster] in de periode voor 2015.
Niet weersproken is dat Kwadrant in de periode tussen 1994 en 2015 voor [verzoekster] onder meer een extern begeleidingstraject (Bureau Lancee) heeft ingezet en een begeleidingstraject door de leidinggevende en de bedrijfsarts, loopbaanonderzoek heeft gedaan, een buddy op de werkvloer heeft ingezet en bedrijfsmaatschappelijk werk heeft ingeschakeld.
3.3
Vanaf 12 augustus 2015, na het arbeidsconflict met leidinggevende [B] , is [verzoekster] arbeidsongeschikt geweest tot eind 2016. In de tussentijd heeft mediation plaatsgevonden waarbij is afgesproken dat een herplaatsingstraject voor [verzoekster] wordt ingezet. Eerst zou [verzoekster] in 2017 een jaar werken op afdeling [C] in een bovenformatieve functie om arbeidsritme op te doen. Aanvankelijk leek het op deze afdeling goed te gaan, maar gaandeweg ontstonden strubbelingen. [verzoekster] zelf wijt de incidenten aan het feit dat zij sociaal buitenspel werd gezet, wat veelal gepaard ging met pesten op de werkvloer (zie de brief van mr. Schalkwijk van 16 oktober 2017, productie 23 bij verweerschrift in eerste aanleg). Concreet stelt zij dat haar leidinggevende [D] de eerste dagen niet aanwezig was en dat niemand haar opving. Later werd zij weggestopt in een achterafkamertje.
Kwadrant betwist niet dat men in [C] niet was voorbereid op de komst van [verzoekster] , maar wel dat zij werd weggestopt en gepest. [verzoekster] wilde juist zelf een aparte en rustige werkplek en had toestemming voor aangepaste werktijden. [verzoekster] heeft dit vervolgens niet weersproken.
Het hof constateert dat [verzoekster] niet heeft onderbouwd waaruit het gestelde pesten heeft bestaan. Ook van een concrete melding van pestgedrag is niet gebleken, ondanks de aansporing van de voorzitter van de Raad van Bestuur die door [verzoekster] was benaderd.
3.4
Met ingang van 2018 is [verzoekster] aangemeld voor een mobiliteitstraject. Dat is op verzoek van [verzoekster] gestopt toen partijen overeenstemming bereikten over tijdelijke, bovenformatieve werkzaamheden voor [verzoekster] vanaf 25 juni 2018 op de afdeling [E] . Dit is de kleinste afdeling van Kwadrant, met vier medewerkers onder leiding van mw. [F] . Kwadrant heeft zich bereid verklaard om de door [verzoekster] gemaakte kosten van de strandcoach te betalen en heeft hulp van bedrijfsmaatschappelijk werk aangeboden.
In november 2018 is aan [verzoekster] de voor haar gecreëerde functie van administratief medewerker aangeboden, deels op de afdeling [E] en deels op de afdeling [G] . Dat is de op een na kleinste afdeling van Kwadrant, bestaande uit 25 fte, waarvan dhr. [H] manager is. Kwadrant heeft toegezegd dat [verzoekster] intensief zou worden begeleid. Dit aanbod heeft [verzoekster] geaccepteerd.
Op 16 mei 2019 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en haar leidinggevenden in aanwezigheid van HR adviseur mw. [I] . Daarin is kritiek geuit op onder andere de wijze waarop [verzoekster] omgaat met feedback en de mate waarin zij zelfstandig kan werken. [verzoekster] heeft zich vervolgens op 3 juni 2019 ziek gemeld. Zij heeft de bedrijfsarts verteld dat het werk niet passend voor haar is en op 12 juni 2019 een brief aan Kwadrant geschreven waarin zij zich beklaagt over te weinig hulp en begeleiding en Kwadrant verwijt dat te weinig rekening wordt gehouden met haar.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter staat wat [F] en [H] ter begeleiding van [verzoekster] hebben ondernomen. Dat is veel. Dat [verzoekster] dit zelf niet als intensief heeft ervaren en zij het gevoel had dat Kwadrant haar liet zwemmen mag zo zijn, maar voor de gerechtvaardigdheid van dat gevoel heeft [verzoekster] geen toetsbare argumenten aangedragen.
[verzoekster] heeft Kwadrant gevraagd om herplaatsing na haar herstel. Kwadrant heeft dit geweigerd.
De bedrijfsarts heeft [verzoekster] met ingang van 1 augustus 2019 hersteld verklaard maar tijdens het consult ook geconstateerd dat de verhoudingen verstoord waren. [verzoekster] heeft op 2 augustus 2019 een deskundigenoordeel aangevraagd over de passendheid van het haar aangeboden werk. Het UWV heeft op 29 augustus 2019 bericht dat het werk passend is en dat er volgens de verzekeringsarts geen medische belemmeringen zijn die aan uitoefening van dat eigen werk in de weg staan.
3.5
Volgens [verzoekster] heeft Kwadrant haar op slinkse wijze een serieuze kans op herstel van de verhoudingen onthouden door haar, na de reorganisatie begin 2018 en het formele verval van haar oorspronkelijke functie bij de afdeling die nu [J] heet, niet op die afdeling te herplaatsen in een uitwisselbare functie. [verzoekster] wijst daarbij op de uitspraak van de Bezwaarcommissie, die zij had ingeschakeld omdat zij het niet eens was met de beslissing dat zij boventallig werd verklaard, en op het Sociaal Plan.
[verzoekster] miskent daarmee dat eerder al in het kader van de mediation was afgesproken dat voor haar werk gezocht zou worden op een andere afdeling. Met de latere plaatsingen (aanvankelijk bovenformatief op [C] en [E] , en later op een nieuwe functie bij [E] en [G] ) is zij ook, bijgestaan door juristen, akkoord gegaan.
Kwadrant mocht [verzoekster] aan de afspraken houden en was niet gehouden [verzoekster] te betrekken en/of te informeren over de herplaatsingsprocedure rondom de functie van administratief assistent bij de afdeling [J] . Het hof ziet bovendien zonder nadere toelichting, die niet door [verzoekster] is gegeven, niet in dat [verzoekster] beter op haar plaats was geweest in de werkomgeving waar eerder de spanningen zo hoog waren opgelopen dat mediation nodig was, met als resultaat de afspraak dat zij daar niet zou terugkeren. Volgens [verzoekster] zou opnieuw mediation kunnen worden ingezet. In de omstandigheden van dit geval had [verzoekster] dat volgens het hof in redelijkheid niet kunnen verlangen van Kwadrant.
Het hof merkt nog op dat de op enig moment gemaakte afspraak dat [verzoekster] in 2017 eerst een jaar bovenformatief op [C] zou werken en dat daarna vanuit het Specialistisch Centrum een andere passende functie zou worden gezocht, niet betekent dat [verzoekster] op laatstgenoemde afdeling herplaatst zou worden.
3.6
Wanneer wordt teruggekeken naar de incidenten die zich in de afgelopen jaren op diverse werklocaties tussen [verzoekster] en verschillende leidinggevenden hebben voorgedaan, moet de conclusie zijn dat de samenwerking steeds stukloopt op de grote mate van aandacht die [verzoekster] vraagt en klachten over het uitblijven daarvan wanneer zij feedback krijgt. Het is ook moeilijk om het [verzoekster] naar haar zin te maken. Zij heeft onder meer laten weten dat zij niet van cijfertjes houdt, niet commercieel is, wel bij ontwikkelingen betrokken wil worden, enerzijds rust wenst maar anderzijds ook deel wil uitmaken van de groep collega’s. Over de collega’s merkte zij ter zitting bij het hof op, dat die steeds koffie aan het drinken waren terwijl zij het werk deed. Zij wenst enerzijds gestructureerd werk, maar lijkt daar anderzijds ook snel op uitgekeken.
Het hof vindt dat Kwadrant voldoende heeft geprobeerd de arbeidsverhouding met [verzoekster] vlot te trekken en daarbij de nodige instrumenten heeft ingezet, ook als rekening wordt gehouden met haar psychische problematiek. Die was niet zodanig dat zij om die reden arbeidsongeschikt was. Nadat [verzoekster] zelf liet weten dat zij de voor haar gecreëerde en door haar geaccepteerde functie niet meer wilde uitoefenen, mocht Kwadrant zich op het standpunt stellen dat de verhouding onherstelbaar verstoord was. Zij beroept zich terecht op de g-grond en die grond is niet ‘gecreëerd’, zoals [verzoekster] stelt.
Geen herplaatsing
3.7
Volgens [verzoekster] heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat herplaatsing niet in de rede ligt. [verzoekster] wijst wederom op de beslissing van de Bezwaarcommissie en het Sociaal Plan.
Het hof heeft onder 3.5 al, in het kader van de vraag of er een onherstelbaar verstoorde arbeidsovereenkomst zoals bedoeld met de g-grond, geoordeeld dat Kwadrant indertijd op grond van andere afspraken niet verplicht was [verzoekster] werk aan te bieden binnen de [J] .
In het kader van de herplaatsingsplicht van artikel 7:669 lid 1 BW gaat het om de vraag of er, ook bij aanwezigheid van deze g-grond voor ontbinding, nog concrete mogelijkheden voor herplaatsing zijn binnen de termijn die nader is uitgewerkt in artikel 10 van de Ontslagregeling.
Kwadrant heeft als productie 82 bij haar ontbindingsverzoek een rapport overgelegd waaruit blijkt dat er geen vacatures zijn dan wel geen formatieruimte is, behoudens een tijdelijke vacature als secretaresse. Herplaatsing in die functie ligt, gelet op de conclusie van het hof onder 3.6, niet in de rede. Dat geldt ook voor de vrijkomende functie van ambtelijk secretaris van de OR, waarop [verzoekster] heeft gewezen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter.
Geen ernstig verwijtbaar handelen van Kwadrant
3.8
Onder punt 4.72 van haar beroepschrift heeft [verzoekster] samengevat waarom zij vindt dat Kwadrant ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Kwadrant, heeft [verzoekster] recht op een billijke vergoeding.
In dit geval moet het dus gaan om gedragingen van Kwadrant die tot gevolg hebben dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord.
Systematisch hoort daarbij niet thuis de klacht dat de wettelijke herplaatsingsplicht is geschonden, nog daargelaten dat het hof, met de kantonrechter, van oordeel is dat herplaatsing niet in de rede ligt.
3.9
De klacht dat zij in [C] sociaal werd geïsoleerd ofwel daar een achterafkamertje kreeg, is al onder 3.3 besproken en ongegrond bevonden. Dat zij daar wisselende beoordelingen kreeg betekent niet als vanzelfsprekend dat die op dat moment onjuist waren, zoals zij lijkt te suggereren. De vrijstelling van werk in oktober 2017 om de redenen die in de brief staan van 2 oktober 2017 (productie 19 bij verweer in eerste aanleg) vindt het hof niet verwijtbaar. Nadat bleek dat [verzoekster] niet akkoord ging met een vaststellingsovereenkomst met ontslagvergoeding en loopbaantraject, heeft Kwadrant haar ook weer toegelaten tot werk.
[verzoekster] heeft in haar samenvatting van klachten niet specifiek gewezen op haar onbetwiste stelling dat de organisatie van [C] niet was voorbereid op haar komst. Op dat punt heeft Kwadrant steken laten vallen, maar dat is onvoldoende om dat als ernstig verwijtbaar gedrag te kwalificeren.
3.1
Ook de klacht dat het Sociaal Plan zou zijn geschonden is hiervoor onder 3.5 al verworpen. Dat de wel aangeboden herplaatsingsmogelijkheden bij voorbaat al een doodlopende weg vormden, is niet juist. [verzoekster] heeft zelf, zoals de kantonrechter het omschreef, ‘de stekker eruit getrokken’. Het is het hof niet gebleken dat de toezegging tot (intensieve) begeleiding niet (voldoende) is nagekomen.
3.11
De klacht dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische problematiek is niet geconcretiseerd. Kwadrant heeft duidelijk gemaakt dat zij steeds heeft gezocht naar werkzaamheden onder leiding van begripvolle managers met kleine teams, waarin aandacht zou zijn voor [verzoekster] . [verzoekster] zelf heeft ook aangegeven dat haar werkzaamheden zijn geboden die enigszins onder haar opleidingsniveau lagen. Het is het hof niet duidelijk wat Kwadrant nog meer had behoren te doen om stress bij [verzoekster] te voorkomen.
Het meer dan eens bij een nieuw dreigend conflict aanbieden van een vertrekregeling is in de omstandigheden van dit geval niet ernstig verwijtbaar.
3.12
[verzoekster] verwijt Kwadrant dat zij zonder schroom de bij mediation overeengekomen geheimhouding heeft geschonden door bij haar ontbindingsverzoek de producties 8 en 80 over te leggen. Productie 8 bevat de zakelijke afspraken die bij afsluiting van de mediation zijn gemaakt over de vervolgstappen. Productie 80 bevat een uitwerking van die zakelijke afspraken. Wel komen daarin twee zinnen voor waarin het standpunt van de bedrijfsarts wordt vermeld en wat partijen daarvan vonden. Dergelijke informatie valt onder de geheimhouding en had Kwadrant moeten ‘weglakken’. Door dat niet te doen heeft Kwadrant verwijtbaar gehandeld, maar niet ernstig verwijtbaar. Bovendien is er geen oorzakelijk verband tussen het overleggen van dit stuk in de ontbindingsprocedure en het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding.
De slotsom
3.13
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden en er is geen reden voor een billijke vergoeding. Het hof zal het hoger beroep verwerpen en [verzoekster] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten bedragen aan de zijde van Kwadrant € 760,- griffierecht. Het salaris voor de advocaat wordt vastgesteld op 2 punten, tarief II (€ 1.074,- per punt).

4.De beslissing

Het hof beschikt in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Kwadrant vastgesteld op € 760,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat, te betalen binnen veertien dagen na heden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en M. Willemse, is getekend door mr. Kuiper en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2020.