ECLI:NL:GHARL:2020:4707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.271.305/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar een andere plaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige zoon naar een andere plaats. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Beuving, had eerder bij de rechtbank Overijssel een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wogen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het belang van de minderjarige centraal stond. De minderjarige had aangegeven dat hij wel wilde verhuizen, maar ook vaker contact met zijn vader wilde hebben. Het hof concludeerde dat de nadelen van de verhuizing voor de minderjarige groter waren dan de voordelen. De moeder had niet voldoende onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk was, en de rechtbank had terecht de belangen van de minderjarige en de vader laten prevaleren. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.271.305/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel: 221480)
beschikking van 16 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Beuving te Hardenberg,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 november 2018 en 17 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 december 2019;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 13 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beuving van 21 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beuving van 22 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beuving van 6 april 2020 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak te geven. Hij heeft daarvan gebruik gemaakt door zijn mening op het daartoe bestemd formulier te schrijven en dat aan het hof te retourneren d.d. 3 april 2020.
Schriftelijke afdoening2.3 Bij brief van 14 april 2020 heeft het hof partijen en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) laten weten dat de op 30 april 2020 geplande mondelinge behandeling van de zaak niet door kan gaan in verband met (het beleid gericht op) de bestrijding van het coronavirus.
Namens de moeder is daarop bij journaalbericht van 16 april 2020 gemeld dat zij kiest voor schriftelijke afdoening van de zaak. De vader en de raad hebben niet gereageerd maar gelet op de inhoud van de brief van 14 april 2020 gaat het hof ervan uit dat ook zij instemmen met schriftelijke afdoening van de zaak.
Van de in de brief van 14 april 2020 geboden gelegenheid om binnen drie weken na het uitbrengen van de keuze een nadere schriftelijke uitlating in te dienen, is door niemand gebruik gemaakt.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 (roepnaam: [de minderjarige] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 24 juni 2014 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding
tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 1 juli 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is ontbonden.
3.3
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en neergelegd in het door hen op 14 mei 2014 ondertekend echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. In dit convenant en ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
- [de minderjarige] zal het hoofdverblijf bij de moeder hebben;
- tijdens de late diensten, de nachtdiensten en de weekenddiensten van de moeder zal [de minderjarige]
bij de vader verblijven;
- tijdens de vakanties en de feestdagen zal het verblijf van [de minderjarige] als volgt zijn:
* zomervakantie: zowel bij de vader als de moeder. De weken wanneer [de minderjarige] bij wie
verblijft overleggen de ouders met elkaar;
* herfstvakantie: bij de moeder;
* kerstvakantie: zowel bij de vader als de moeder. De weken en feestdagen wanneer
[de minderjarige] bij wie verblijft overleggen de ouders met elkaar;
* overige vakanties: zowel bij de vader als de moeder. De weken wanneer [de minderjarige] bij
wie verblijft overleggen de ouders met elkaar;
* feestdagen: zowel bij de vader als de moeder. De dagen wanneer [de minderjarige] bij wie
verblijft overleggen de ouders met elkaar;
- tijdens Vaderdag en de verjaardag van de vader zal [de minderjarige] bij de vader verblijven.
- tijdens Moederdag en de verjaardag van de moeder zal [de minderjarige] bij de moeder verblijven;
- een keuze voor een (type) school maken de ouders tezamen met [de minderjarige] , waarbij de ouders
in gezamenlijk overleg met elkaar zullen beslissen.
3.4
De moeder heeft op 9 augustus 2018 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin zij verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om, zodra een woning beschikbaar
is, dan wel vanaf een datum in goede justitie door de rechtbank te bepalen, met [de minderjarige] te
verhuizen (van [A] ) naar [B] , op zodanige wijze dat het te wijzen vonnis de
toestemming van de vader vervangt;
b) te bepalen dat er tussen de vader en [de minderjarige] een zorgregeling zal gelden, waarbij [de minderjarige]
eens per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur bij de vader zal
verblijven alsmede gedurende de helft van de feestdagen en de vakanties;
c) de moeder toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de OBS [C]
aan de [a-straat 1] te [B] , op zodanige wijze dat het te wijzen vonnis de toestemming
van de vader vervangt;
d) een beslissing te geven omtrent de kosten van de procedure.
3.5
Bij tussenbeschikking van 22 november 2018 heeft de rechtbank de beslissing aangehouden met aanwijzingen voor het verdere verloop van de procedure:
- verzoekt [D] uiterlijk 31 mei 2019 of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over
het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank over te leggen;
- stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk 14 juni 2019 te reageren op deze eindrapportage
en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten;
- verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek
noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen uiterlijk 14 juni 2019 te informeren, en,
indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar het verzoek tot vervangende
toestemming voor een verhuizing en inschrijving op school en tot wijziging van de
zorgregeling, binnen een nog te bepalen termijn en daarover bij de rechtbank een rapport in
te dienen.
3.6
[D] heeft op 11 februari 2019 het eindverslag van het door partijen gevolgd hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiden (ONS) aan de rechtbank doen toekomen. Kort gezegd blijkt daaruit dat het partijen niet is gelukt afspraken te maken.
3.7
De raad heeft daarop een onderzoek ingesteld en daaromtrent op 9 mei 2019 gerapporteerd aan de rechtbank. De raad concludeert en adviseert om het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing naar [B] toe te wijzen vanaf de laatste schooldag in groep 8 (zomer 2020). In dat geval adviseert de raad wat betreft de zorgregeling die hetzelfde te laten in die zin dat [de minderjarige] bij de moeder blijft wonen en eenmaal in de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft. De moeder dient
's nachts voor oppas te zorgen tijdens al haar nachtdiensten. Mocht [de minderjarige] vaker naar vader toe willen, dan vindt de raad het van belang dat dit af en toe kan in overleg tussen ouders. Zolang [de minderjarige] nog in [A] woont dient de zorgregeling volgens de raad ook hetzelfde te blijven zoals die is. De raad vindt het wenselijk als de moeder minstens één keer per week als zij nachtdienst heeft een oppas kan regelen voor [de minderjarige] , zodat hij wel bij de vader kan eten maar bij de moeder kan slapen.
3.8
In de hier bestreden beschikking van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank, na verdere behandeling ter terechtzitting, beslist als hierna onder 4.2 vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige [de minderjarige] van [A] naar [B] en bijbehorende inschrijving van [de minderjarige] op school en de invulling van de zorgregeling.
4.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders verzochte - als volgt beslist:
- wijst af het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar [B] ;
- wijzigt de eerder in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling tussen [de minderjarige]
en de vader en stelt inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige
verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling tussen de vader en
vast:
* éénmaal per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur;
* gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader vast te
stellen;
* daarnaast zal de vader [de minderjarige] opvangen in de nachten dat de moeder nachtdienst
heeft.
4.3
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw
rechtdoende:
I. aan de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om, per zomervakantie
2020, dan wel vanaf een datum in goede justitie door uw gerechtshof te bepalen, met
[de minderjarige] te verhuizen naar [B] , op zodanige wijze dat de te wijzen beschikking de
toestemming van de vader vervangt;
II. te bepalen dat er tussen de vader en [de minderjarige] een zorgregeling zal gelden, waarbij
eens per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur bij de man
zal verblijven alsmede gedurende de helft van de feestdagen en de vakanties, dan wel
een regeling vast te leggen zoals uw gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren;
III. aan de moeder toestemming te verlenen om [de minderjarige] in de schrijven op de
[E] school aan de [b-straat 2] te [B] , op zodanige wijze dat de te geven
beschikking de toestemming van de vader vervangt.
4.4
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige tussen twee ouders die gezamenlijk zijn belast met het gezag over een minderjarig kind, en er een onoverbrugbaar verschil van mening tussen hen bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder met het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De belangen van de minderjarige dienen hierbij volgens vaste jurisprudentie de eerste overweging te vormen maar dat sluit niet uit dat andere belangen in een voorkomend geval (nog) zwaarder kunnen wegen.
5.2
Bij de beslissing dient de rechter volgens vaste jurisprudentie alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of
haar leven opnieuw in te richten;- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen
van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te
compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige
geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank na toetsing aan de voormelde criteria en afweging van betrokken belangen, geconcludeerd dat de moeder de noodzaak om met [de minderjarige] naar [B] te verhuizen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat het belang van de moeder bij verhuizing met [de minderjarige] naar [B] niet opweegt tegen de overige betrokken belangen, van de vader van minder contact met [de minderjarige] en van [de minderjarige] bij behoud en continuïteit in het contact met de vader en zijn overige (sociale) contacten en activiteiten in [A] .
5.4
De moeder kan zich niet vinden in de uitkomst van de weging die de rechtbank heeft gemaakt. In het beroepschrift heeft de moeder in dit verband nog eens toegelicht waarom zij van mening is dat haar belang bij verhuizing dient te prevaleren. In de eerste grief betoogt de moeder in dit verband dat er wel een noodzaak is voor de verhuizing. Ter onderbouwing heeft de moeder op de wenselijkheid/noodzaak van haar huidige werkzaamheden (enkel nachtdiensten) gewezen in combinatie met haar medische klachten en zij heeft stukken daaromtrent overgelegd. Daaruit blijkt volgens de moeder ook dat het noodzakelijk is voor haar om dicht bij haar werk in [B] te wonen en het alleen in [B] mogelijk is om uitsluitend nachtdiensten te draaien. Vergelijkbare arbeidsmogelijkheden bestaan niet in de omgeving van [A] . In de tweede grief voegt de moeder daaraan toe dat de rechtbank na afweging van de betrokken belangen tot de conclusie had moeten komen dat haar verzoek om vervangende toestemming voor de verhuizing naar [B] dient te worden toegewezen.
5.5
In hoger beroep toetst het hof ex nunc, dat wil zeggen op basis van de actuele situatie. Het hof ziet zich in dit verband, evenals de rechtbank in eerste aanleg, gesteld voor een lastige afweging. Veelzeggend is in dit verband dat de rechtbank tot een andere uitkomst is gekomen dan de raad in het kader van zijn advies bij de weging van betrokken belangen. Enerzijds heeft het hof wel begrip voor de wens van de moeder om te verhuizen naar [B] om dichter bij haar werk te kunnen zijn en haar leven opnieuw in te richten mede nu de vader niet heel duidelijk heeft betwist dat hij aanvankelijk had ingestemd met de verhuizing maar daar later op terug is gekomen. Anderzijds vindt het hof ook de angst van de vader om het contact met zijn zoon te verliezen door de verhuizing naar [B] , goed te begrijpen.
5.6
De feiten en omstandigheden zijn grotendeels gelijk gebleven ten opzichte van de situatie ten tijde van de bestreden beschikking. Nieuw is dat de minderjarige [de minderjarige] het hof heeft laten weten dat hij wel wil verhuizen naar [B] maar dat hij dan vaker bij de vader wil kunnenzijn. Hij wil bijvoorbeeld in de vakanties of weekenden kunnen kiezen of hij naar de vader wil. Hoewel [de minderjarige] dus iets lijkt op te schuiven - tijdens het raadsonderzoek wilde hij duidelijk in [A] blijven - heeft hij wederom benadrukt dat hij het contact met zijn vader belangrijk vindt. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] gelet op zijn leeftijd wellicht nog niet helemaal kan overzien wat de verhuizing naar [B] betekent voor de contacten met de vader. Enige verwatering daarin lijkt bij een verhuizing onvermijdelijk gelet op alleen al de reisafstand en de drukke agenda's van alle betrokkenen. Duidelijk is dat [de minderjarige] die vermindering in contact in ieder geval niet wil.
5.7
De moeder heeft zelf ook nog gewezen op de woon-werkreisafstand in verband met de belasting voor haar welzijn. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat zij daardoor overbelast wordt. Alles afwegende is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen door het belang van [de minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit en het in de wet verankerde recht op een zo gelijkwaardig mogelijke invulling van het ouderschap, te laten prevaleren. De moeder heeft het hof niet overtuigd van de (medische) noodzaak van de verhuizing. Zij heeft weliswaar een aantal medische stukken overgelegd maar die zijn voor het leeuwendeel niet van recente datum en uit de meest recente stukken blijkt niet van een noodzaak om dicht bij het werk te wonen. De moeder heeft daarnaast ook niet onderbouwd dat er dichterbij [A] geen arbeidsmogelijkheden zijn die zij wenst.
5.8
Het hof kan zich verder vinden in de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking op het punt van de in geding zijnde vervangende toestemming voor de verhuizing en de inschrijving op de door de moeder gekozen school in [B] en verwijst daar kortheidshalve naar. De desbetreffende overwegingen (blz. 4 en 5 van de bestreden beschikking) kunnen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
5.9
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder in zoverre geen doel treft.
5.1
Ten aanzien van de door de moeder in hoger beroep verzochte wijziging van de zorgregeling, in die zin dat geen sprake meer zal zijn van overnachtingen bij de vader wanneer de moeder nachtdienst heeft, gaat het hof er, gelet op de toelichting van de moeder op haar tweede grief, van uit dat die wijziging was bedoeld voor het geval het hof toestemming tot verhuizing naar [B] zou verlenen. Nu die toestemming niet wordt verleend, behoeft dat verzoek geen beoordeling meer door het hof.
Wat het hof vindt van de verhuizing in kindvriendelijke taal
Het hof wil beginnen met zeggen dat het voor [de minderjarige] vervelend is dat zijn ouders zo in een strijd over de verhuizing van de moeder terechtgekomen zijn. Het hof leest in de rapportages dat de ouders eerst goed met elkaar konden overleggen en zij bijvoorbeeld de verjaardagen gezamenlijk vierden. Sinds de kwestie over de verhuizing speelt, is dat niet meer zo. Dit betekent voor [de minderjarige] dat hij nu tussen de ouders in is komen te staan want hij weet dat zijn moeder wil verhuizen en dat zijn vader dat niet wil. En wat moet [de minderjarige] nu vinden?
Het hof vindt het best lastig te bedenken welke beslissing voor [de minderjarige] het beste is. Hoe lastig zal het voor [de minderjarige] dan wel niet zijn om hierover een mening te geven? Misschien is het wel daarom dat [de minderjarige] bij de raad heeft verteld niet te willen verhuizen en nu in een brief aan het hof heeft geschreven dit misschien toch wel te willen. Waarbij hij wel duidelijk vertelt dat hij in dat geval vaker zijn vader wil zien.
Hierboven heeft het hof opgeschreven waar een rechter op moet letten bij een beslissing over de verhuizing van één van de ouders met zijn kind. Er spelen daarbij verschillende belangen. De belangen van [de minderjarige] , die van de moeder en die van de vader. Het hof gaat ze hier stuk voor stuk bespreken:
De belangen van [de minderjarige]
Een verhuizing heeft voor [de minderjarige] voordelen en nadelen. De voordelen zijn dat hij een rustiger leven krijgt met minder wisselingen in het slapen bij de ouders en minder vroeg opstaan bij de vader. Maar dat was ook al zo toen zijn ouders de afspraken over de zorgregeling maakten en daarna uitvoerden. Het hof heeft niet gelezen dat dit voor [de minderjarige] een groot probleem was. Hij was eraan gewend.
De nadelen zijn dat hij weg moet uit zijn vertrouwde omgeving waarin hij is opgegroeid. Weg bij zijn vrienden, familie, voetbalclub. En ook bij de klasgenoten die anders met hem waren meegegaan naar de middelbare school. Kinderen zijn best flexibel als het gaat om verhuizen. Veel kinderen verhuizen naar een andere stad of dorp. Maar als het niet echt nodig is vragen ouders wel veel van een kind.
Ook is het een nadeel dat [de minderjarige] zijn vader na de verhuizing veel minder zal zien dan wanneer hij in [A] blijft wonen. Hij was gemiddeld drie keer per week 's avonds en 's nachts bij zijn vader tijdens de diensten van zijn moeder. Ook komt zijn vader vaak kijken bij zijn voetbaltraining. [de minderjarige] geeft zelf aan dat hij het belangrijk vindt dat hij veel contact met zijn vader heeft. Het is voor kinderen na een scheiding belangrijk om zoveel mogelijk met beide ouders contact te houden. In ieder geval om in een contact zoals dit loopt na de scheiding niet te veel verandering/vermindering te brengen. Een contact alleen om het weekend en in vakanties is veel minder dan ook contacten door de week zoals [de minderjarige] die steeds met zijn vader had.
Het hof vindt voor [de minderjarige] zelf de nadelen groter dan de voordelen.
De belangen van de moeder
De moeder zegt dat zij haar baan in [F] te zwaar vond, ook vanwege medische klachten, en niet genoeg tijd voor [de minderjarige] overdag had. Zij heeft daarom een baan in [B] aangenomen waar zij alleen nachtdiensten kan doen, die minder zwaar zijn. Zij kon in [A] niet zo'n baan vinden. Reizen van [A] naar [B] zou veel te belastend zijn en veel tijd kosten. Het hof snapt de redenen van de moeder maar vindt het wel een probleem dat terwijl de vader het niet eens is met de verhuizing en met de redenen die de moeder geeft, de moeder wat zij zegt niet goed onderbouwt. Bijvoorbeeld door te laten zien met sollicitatiebrieven wat zij heeft gedaan om dichter bij [A] zo'n baan te vinden. De stukken die de moeder heeft opgestuurd over haar medische problemen (veel ervan zijn van lang geleden) vindt het hof niet genoeg onderbouwing dat zij moest stoppen met haar eerdere baan.
De belangen van de vader
De vader heeft er belang bij om zo veel mogelijk contact met [de minderjarige] te hebben en te houden. Hij zou veel tijd en veel momenten met [de minderjarige] verliezen wanneer de verhuizing doorgaat. De moeder heeft gezegd dat zij hem wel tegemoet wil komen met meer contacten maar daar heeft het hof niets van gezien. Zij heeft geen extra weekenden of extra vakantietijd aangeboden. Dat had zij dan toch nu in deze procedure bij het hof kunnen vragen aan het hof.
Het advies van de raad
De raad vindt dat de moeder toestemming gegeven kan worden om te verhuizen. Het hof heeft het rapport gelezen en houdt er rekening mee, vooral met het gesprek met [de minderjarige] . Maar het hof vindt dat bij het geven van het advies de raad niet goed heeft gelet op waar de rechter bij het nemen van de beslissing rekening mee moet houden. De raad zegt geen ernstige bezwaren te zien tegen de verhuizing maar dat is niet waaraan de rechter toetst. Hierboven heeft het hof opgenomen waaraan de rechter wel toetst.
Wat het hof nu vindt
Nu het hof al deze belangen is nagegaan moet het hof vaststellen dat de moeder haar belangen die maken dat het noodzakelijk is om te verhuizen niet genoeg heeft onderbouwd. De belangen van [de minderjarige] (en ook die van de vader) maken dat het voor hem meer nadelen dan voordelen oplevert om te verhuizen.
Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank in stand laten (bekrachtigen). Dit betekent dus dat het hof geen toestemming geeft tot verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [B] en ook niet, wat dan ook logisch is, tot inschrijving van [de minderjarige] op de door de moeder genoemde school in [B] .
Het hof hoopt dat de ouders nu de beslissing van het hof accepteren en de draad weer kunnen oppakken van het samen ouders zijn van [de minderjarige] , een goede verstandhouding hebben en [de minderjarige] de ruimte geven om onbezorgd verder op te groeien zonder tussen de ouders in te zitten.

6.6. De slotsom

Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
17 oktober 2019 waarvan beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is op 16 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.