ECLI:NL:GHARL:2020:4675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
21-001789-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben stroomstootwapen na onvoldoende bewijs van bewustheid en beschikking

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een stroomstootwapen (taser) en kreeg een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 5 juni 2020 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, die een geldboete van € 550,- had geëist. De raadsman van de verdachte, mr. A.J.M. Bommer, heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken moet worden, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij wist dat het stroomstootwapen in zijn auto lag. Het hof heeft vastgesteld dat voor een veroordeling vereist is dat de verdachte bewust aanwezig was met het wapen en feitelijke macht over het wapen had.

Het hof concludeert dat het dossier onvoldoende bewijs biedt dat de verdachte het wapen met voldoende bewustheid voorhanden heeft gehad. Het wapen werd aangetroffen in de auto van de verdachte, maar de omstandigheden rondom de aanwezigheid van het wapen blijven onduidelijk. De verdachte heeft verklaard dat het wapen niet van hem is en dat hij niet weet hoe het in zijn auto is gekomen. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten het vonnis te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001789-18
Uitspraak d.d.: 19 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2018 met parketnummer 16-258796-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een geldboete van € 550,-, subsidiair 11 dagen vervangende hechtenis.. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. A.J.M. Bommer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij bovengenoemd vonnis ter zake van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen (taser) veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2017 te [plaats] (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat het stroomstootwapen in zijn auto lag.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen bewust aanwezig heeft gehad. Dit betekent dat er bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid dient te bestaan ten opzichte van de aanwezigheid van het wapen. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Uit het dossier blijkt dat het stroomstootwapen voorin in de auto van verdachte, rechts op de vloer bij de passagiersstoel is aangetroffen. Waar het wapen precies lag, is - ook na verhoren bij de raadsheer-commissaris - onduidelijk gebleven. Op het moment van de aanhouding zat het broertje van verdachte op de passagiersstoel. Verdachte heeft verklaard dat het wapen niet van hem is en dat hij niet weet hoe het wapen in zijn auto terecht is gekomen.
Mede gelet op voornoemde omstandigheden is het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewezenverklaring dat de verdachte het wapen met voldoende bewustheid voorhanden heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Hij zal daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en de onderliggende strafbeschikking en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M. van der Horst en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 19 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.