ECLI:NL:GHARL:2020:4643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
21-006438-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met voldoende bijdrage van verdachte en taakstraf opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2019. De verdachte, geboren in 1960, heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling voor openlijke geweldpleging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte was betrokken bij een geweldsincident op 3 januari 2019, waarbij hij samen met zijn kleinzoon en een medeverdachte een benadeelde partij heeft aangevallen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage aan het geweld had geleverd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de auto van de benadeelde partij heeft klemgereden en dat hij aanwezig was tijdens de geweldshandeling, waarbij de benadeelde partij met een boksbeugel is geslagen en met een mes is gestoken. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,00 voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006438-19
Uitspraak d.d.: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2019 met parketnummer 18-830005-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het vonnis van de rechtbank zal beslissen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep zich richt, vrijgesproken van het aan hem primair en subsidiair tenlastegelegde en hem veroordeeld ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij van € 2.225,40 hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot andere beslissingen dan de rechtbank komt en om die reden opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet
- de auto waar die [benadeelde partij] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- de auto waar die [benadeelde partij] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde partij] door de auto waar die [benadeelde partij] in reed klem te rijden en/of die [benadeelde partij] vast te houden en/of met een boksbeugel te slaan en/of in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan en/of met een mes in de buik van die [benadeelde partij] te steken en/of meermalen met een mes in de benen van die [benadeelde partij] te steken en/of te snijden en/of in een voet te snijden;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door,
- de auto waar die [benadeelde partij] in reed klem te rijden en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) vast te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en/of
- in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij] te steken en/of te prikken en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij] te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde

Het hof heeft - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het meer subsidiair tenlastegelegde
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van de meer subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging jegens aangever [benadeelde partij] . Daartoe is door de raadsman van verdachte aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat verdachte geen opzet had op de geweldpleging door zijn kleinzoon [medeverdachte 1] jegens aangever. Verdachte is met [medeverdachte 1] meegegaan in de overtuiging dat [medeverdachte 1] met aangever wilde praten en om mogelijk geweld van de zijde van aangever jegens [medeverdachte 1] te stoppen. Verdachte wist niet dat [medeverdachte 1] van plan was om geweld jegens [benadeelde partij] te gebruiken. Daarnaast wist hij niet dat [medeverdachte 1] een boksbeugel en mes bij zich had. Verdachte heeft voorts geen wezenlijke bijdrage aan het geweld jegens aangever geleverd, aldus de raadsman van verdachte.
Het hof stelt voorop dat van het 'in vereniging' plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. [1]
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog het volgende.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte samen met zijn kleinzoon [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter de auto van [getuige] , waarin aangever [benadeelde partij] zich als bijrijder bevond, is aangereden. Verdachte was de bestuurder van de auto met daarin verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte heeft op enig moment met zijn auto de auto van [getuige] klemgereden. [medeverdachte 1] is vervolgens uit de auto van verdachte gestapt, heeft het portier van de auto waarin aangever zat opengetrokken en heeft aangever [benadeelde partij] - die nog in de auto zat en geen kant op kon - geslagen met een boksbeugel en in diens benen gestoken met een mes. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij uit de auto is gestapt en dat hij vervolgens een tweetal mannen die op het gevecht tussen [medeverdachte 1] en aangever afkwam heeft tegengehouden en daarbij heeft gezegd: "Niet mee bemoeien, die jongens zijn oud en wijs genoeg". Vervolgens heeft verdachte aangever [benadeelde partij] bij zijn schouder gepakt, hem nog een por gegeven en hem vermanend toegesproken. Daarna is [medeverdachte 1] weggerend en zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] - die zich ook met het gevecht heeft bemoeid - in de auto gestapt en weggereden. Verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat hij er rekening mee hield dat er meer zou gebeuren dan alleen praten. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij tegen zijn opa (verdachte) heeft gezegd dat hij met aangever wilde vechten en dat hij hem pijn wilde doen.
Op grond van het voorgaande staat voor het hof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandeling en daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij] door de auto waar die [benadeelde partij] in reed klem te rijden en die [benadeelde partij] vast te houden en met een boksbeugel te slaan en in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan en meermalen met een mes in de benen van die [benadeelde partij] te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 3 januari 2019 schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld, waarbij aangever [benadeelde partij] is geslagen (met een boksbeugel) en is gestoken met een mes in diens benen. Verdachte heeft door zijn handelen zoals hierboven is beschreven een significante bijdrage aan het geweld geleverd. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het feit dat de geweldshandelingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden, te weten op het parkeerterrein van een supermarkt waar veel winkelend publiek aanwezig was, brengt met zich dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd. Het hof acht het bovendien extra kwalijk dat verdachte de gewelddadige confrontatie tussen twee destijds 16-jarige jongens heeft gefaciliteerd in plaats van dat hij als volwassene de kwestie tussen zijn kleinzoon en aangever [benadeelde partij] op een andere wijze heeft proberen op te lossen.
Het hof heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met hetgeen verdachte en zijn raadsman met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting hebben aangevoerd.
De raadsman van verdachte heeft - indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen - verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Het hof is echter van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 uren hechtenis, met aftrek van het voorarrest, een passende bestraffing. Deze straf is conform de door de rechtbank opgelegde straf en zal ook door het hof aan verdachte worden opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast aan verdachte - zoals is gevorderd door de advocaat-generaal - een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.225,40, bestaande uit € 225,40 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,-, bestaande uit immateriële schadevergoeding. Verdachte is tot vergoeding van die schade, welke onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, inclusief de gevorderde wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige deel van de immateriële schadevergoeding alsmede de materiële schadevergoeding is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen. Het hof overweegt daartoe dat de materiële schade en het merendeel van de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden is veroorzaakt door de handelingen van medeverdachte [medeverdachte 1] , te weten het steken met het mes in de benen van de benadeelde partij. Aan verdachte is het strafverzwarende gevolg, te weten het letsel, anders dan bij medeverdachte [medeverdachte 1] , niet tenlastegelegd en aldus niet bewezenverklaard. Voornoemd gedeelte van de schade van [benadeelde partij] kan daarom niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als gevolg van het handelen van verdachte.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 17 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.M. van Schuijlenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320.