ECLI:NL:GHARL:2020:4642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
21-005983-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake schuldwitwassen door minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor schuldwitwassen en kreeg een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 3 juni 2020, waarbij de advocaat-generaal een werkstraf van 30 uren en toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen heeft gevorderd. De verdachte had haar bankrekening en pinpas ter beschikking gesteld aan een groep jongens, die haar bankrekening gebruikten voor oplichting via Marktplaats. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf, en dat zij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 20 uren, met de mogelijkheid van 10 dagen jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de wettelijke rente vanaf de datum van de schadevergoeding is vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005983-19
Uitspraak d.d.: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2019 met parketnummer 18-186546-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
volgens de SKDB-gegevens ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, en tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen, waarbij de duur van de gijzeling wordt bepaald op respectievelijk twee dagen en een dag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. C. Crince le Roy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van schuldwitwassen tot een werkstraf voor de duur van
30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft de kinderrechter de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de duur van de te vervangen jeugddetentie is bepaald op nul dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks periode van 18 augustus 2018 tot en met 13 januari 2019, te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten: meerdere, althans een, geldbedrag(en) (in totaal: € 385,99), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten die/dat gelbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat opzet niet kan worden vastgesteld en dat er voorts geen beschikkingsmacht is geweest over de gelden, nu anderen dan verdachte haar pinpas in bezit hebben gehad en de gelden hebben gepind.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat op de rekening van verdachte vier keer een geldbedrag is bijgeschreven, welke geldbedragen zijn overgemaakt door personen die dachten dat zij - in het geval van aangever [naam aangever 1] - een Gucci-tas dan wel - in het geval van aangevers [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [naam aangever 2] - een accordeon hadden gekocht via Marktplaats. De aangevers hebben echter nimmer voornoemde goederen toegezonden gekregen en zij hebben aangifte gedaan van oplichting. Verdachte heeft verklaard dat zij haar pinpas en pincode heeft afgegeven aan een aantal jongens uit haar klas, van wie zij tot op heden geen namen heeft willen noemen. De jongens hebben tegen verdachte gezegd dat zij haar bankpas nodig hadden om er geld op te storten omdat zij zelf geen bankrekening hadden (het hof begrijpt: dat de jongens tegen verdachte hebben gezegd dat zij het nummer van de bankrekening nodig hadden om daar geld op te storten en haar bankpas om het geld er weer af te halen). Zij kreeg haar pas telkens weer terug. Verdachte heeft verder verklaard dat zij niet wist dat de jongens haar bankrekening hebben gebruikt voor het oplichten van mensen via Marktplaats. Ze dacht dat het afgeven van haar pinpas en pincode geen kwaad kon.
Het hof overweegt allereerst dat aan de hand van het dossier niet is vast te stellen dat verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof is echter wel van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf en dat zij zich dus schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Voor 'redelijkerwijs vermoeden' is noodzakelijk dat sprake is van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’. Daarvan is sprake indien verdachte bij enig nadenken over de haar bekende gegevens over de geldbedragen, had kunnen vermoeden dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat [naam aangever 1] op 18 augustus 2018 met de omschrijving ‘Gucci tas’ een bedrag van € 45,- naar verdachtes bankrekening heeft overgemaakt. [naam aangever 2] heeft op 4 november 2018 (boekdatum 5 november 2018) een bedrag van € 150,- overgemaakt met de omschrijving 'accordeon'. [benadeelde partij 1] heeft op 11 januari 2019 een bedrag van € 80,- overgemaakt, eveneens onder de omschrijving 'accordeon'. Op 13 januari 2019 is door [benadeelde partij 2] een bedrag van € 110,- overgemaakt onder de omschrijving 'accordeon Hohner Student 96 met koffer via Marktplaats…'. Tussen deze bijschrijvingen door zijn diverse kleine pinbetalingen verricht, onder andere bij Ah to Go, Poeisz supermarkt en diverse cafés. Ook is verdachtes zakgeld op de rekening gestort. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat ze af en toe op haar rekeningafschriften keek. Ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat zij zich niet goed voelde bij het afgeven van haar pinpas.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld ten opzichte van de herkomst van de geldbedragen die op haar rekening werden gestort, door haar pinpas met pincode af te geven aan een groepje jongens uit haar klas die zij tot op heden beschermt door hun namen niet te noemen. Het hof acht het onaannemelijk dat zij - zoals zijzelf heeft verklaard - niet op de hoogte was van de bijschrijvingen op haar bankrekening, te meer nu verdachte zelf heeft verklaard dat zij wist dat de jongens haar bankrekening zouden gebruiken voor het storten van geld. Zij had moeten vermoeden dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. Dit geldt in ieder geval ná de eerste bijschrijving op 18 augustus 2018 met de omschrijving ‘Gucci tas’ en vanaf het moment van de tweede bijschrijving door aangever [naam aangever 2] , dus vanaf 5 november 2018. Door zonder nader onderzoek haar bankrekeningnummer beschikbaar te blijven stellen en haar pinpas af te blijven geven aan de jongens uit haar klas, is zij zodanig onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte geen beschikkingsmacht had over de geldbedragen omdat zij haar pinpas had afgegeven, merkt het hof op dat het enkele feit dat verdachte niet de beschikking had over haar pinpas, niet zonder meer betekent dat zij geen beschikkingsmacht meer had over haar bankrekening. Er zijn immers ook andere manieren waarop verdachte over de geldbedragen op haar bankrekening had kunnen beschikken, bijvoorbeeld door het overboeken van de geldbedragen door middel van internetbankieren. Daarbij komt dat verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven over de duur van de periode van het afstaan van de pinpas.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in periode van 5 november 2018 tot en met 13 januari 2019, te [plaats] , meermalen, een voorwerp, te weten: meerdere geldbedragen, in totaal: € 340,99, heeft voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Verdachte heeft haar bankrekening ter beschikking gesteld en haar pinpas en pincode afgestaan aan een groepje jongens, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen die vervolgens op haar bankrekening werden gestort afkomstig waren uit enig misdrijf. Witwassen is een ernstig delict, omdat dit het plegen van andere vermogensdelicten in stand houdt en de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toebrengt. Verdachte heeft hieraan door haar handelen bijgedragen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 april 2020 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten tot een straf of maatregel is veroordeeld.
De raadsman heeft verzocht om in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof is echter van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Wel komt het hof tot een lagere straf dan de kinderrechter, omdat het hof een kortere periode en een lager bedrag heeft bewezenverklaard dan de kinderrechter. Alles overwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 20 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, een passende bestraffing is. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 110,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die onvoldoende door verdachte en haar raadsman is weersproken, zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan de advocaat-generaal heeft verzocht, zal hier gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 80,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die onvoldoende door verdachte en haar raadsman is weersproken, zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan de advocaat-generaal heeft verzocht, zal hier gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 110,00 (honderdtien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 110,00 (honderdtien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80,00 (tachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 80,00 (tachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 17 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.M. van Schuijlenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.