Uitspraak
PIJ P20/0129
Beslissing d.d. 28 mei 2020
[jeugdige] ,
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd opgelegd;
- de rapportage van het klinisch multidisciplinair onderzoek van de jeugdige op de observatieafdeling van Forensisch Centrum (FC) Teylingereind van 30 september 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. M. van Heteren-van Namen en psychiater drs. M.D. van Ekeren;
- de Indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Indicatiestelling Forensische Zorg (NIFP/IFZ), locatie NIFP Midden-Nederland, van 11 oktober 2019;
- het veertiende perspectiefplan betreffende de jeugdige van 7 januari 2020 over de rapportageperiode van 31 juli 2019 tot en met 6 januari 2020;
- het verlengingsadvies van RJJI de Hartelborgt van 28 januari 2020;
- de vordering van de officier van justitie van 7 februari 2020, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 februari 2020;
- het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 25 februari 2020;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de SAVRY van 27 maart 2020;
- de akte van beroep van de officier van justitie van 6 april 2020;
- de appelschriftuur van de officier van justitie van 15 april 2020;
- de registratiekaart betreffende de jeugdige van 8 mei 2020;
- het e-mailbericht van L. Ammerlaan van 8 mei 2020, inhoudende aanvullende informatie van RJJI de Hartelborgt.
Very Intensive Care(VIC) van de jeugdinrichting, bij zijn vriendin dan wel zijn moeder gaat wonen in afwachting van zijn plaatsing in een passende vervolgvoorziening. In dat geval is er geen sprake van professionele woonbegeleiding en kan onvoldoende toezicht op hem worden gehouden. Daarbij komt dat de jeugdige zelf niet meer wil gaan wonen bij zijn vriendin in [plaats] , in welke plaats hij wel zijn opleiding wil voortzetten en de instanties zijn gevestigd die hem gaan begeleiden. De ter zitting van het hof geuite wens van de jeugdige om bij zijn moeder in [plaats] te gaan wonen hebben de inrichting en de reclassering niet kunnen meenemen bij de vormgeving van het resocialisatietraject. Een verblijf van de jeugdige bij zijn moeder voldoet ook niet aan een van de voorwaarden die de rechtbank heeft verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. De kans is aanzienlijk dat de jeugdige niet altijd in staat zal zijn om zich te houden aan de gestelde voorwaarden, Hij loopt in dat geval het risico dat hij wordt teruggeplaatst in een justitiële jeugdinrichting. Naar het oordeel van het hof is het ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige dat de maatregel wordt verlengd met de thans nog maximaal mogelijke termijn van 108 dagen. Die termijn dient te worden benut om een passende vervolgvoorziening voor de jeugdige te vinden en zijn resocialisatietraject verder vorm te geven.
Beslissing
[jeugdige].
108 dagen.