ECLI:NL:GHARL:2020:4377

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
200.269.526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school; belangenafweging tussen moeder en vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met haar kinderen naar [I] en de inschrijving van de kinderen op scholen in de nieuwe omgeving. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, stelde dat haar belang om met de kinderen te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader om de kinderen in de huidige omgeving te houden. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, maar het hof oordeelde dat de moeder voldoende had aangetoond dat de verhuizing goed doordacht en voorbereid was. Het hof nam daarbij in overweging dat de moeder een bestendige relatie heeft met [E], met wie zij samen een gezin wil vormen, en dat de huidige situatie voor haar zwaar weegt. De vader voerde verweer en vreesde dat de verhuizing zou leiden tot een afname van zijn contact met de kinderen. Het hof concludeerde dat, hoewel de verhuizing ingrijpende gevolgen voor de kinderen kan hebben, het belang van de moeder om een nieuw leven op te bouwen in [I] zwaarder weegt. Het hof verleende de moeder vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen en om hen in te schrijven op de door haar gekozen scholen, met ingang van het schooljaar 2020/2021. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.526
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 479756)
beschikking van 9 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.J.M. van Hoof te [K] ,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 november 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 29 januari 2020;
- een journaalbericht van mr. van Hoof van 4 mei 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 7 mei 2020 met producties;
-een journaalbericht van mr. Van Hoof van 7 mei 2020 met productie;
- een journaalbericht van mr. Van Hoof van 10 mei 2020 met als productie de
spreekaantekeningen.
2.2.
Op 8 mei 2020 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] via een telefonische (beeld)verbinding door het hof gehoord.
2.3.
De zitting heeft op 12 mei 2020 plaatsgevonden. In verband met de uitbraak van het coronavirus (COVID-19) is de zaak behandeld via een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door mr. M. Tijken, advocaat te Oldenzaal (waarnemer);
  • [B] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 juni 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006 te [C] , en
- [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009 te [D] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3.
In de (echtscheidings)beschikking van 25 juni 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en is bepaald dat de regeling zoals partijen die zijn overeengekomen in het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen als zorgregeling overeengekomen dat de kinderen om de week van vrijdagavond 18.00 uur tot en met dinsdag 19.00 uur en gedurende de vakanties en feestdagen op de wijze weergegeven onder 4 in het ouderschapsplan, bij de vader verblijven.
3.4.
De moeder heeft sinds december 2014 een relatie met [E] (hierna: [E] ). Op 26 januari 2018 zijn de moeder en [E] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Uit de relatie van de moeder en [E] is op 7 februari 2018 geboren [de minderjarige3] (hierna te noemen: [de minderjarige3] ).
3.5.
De vader heeft uit een eerder aangegane relatie met [F] (hierna te noemen: [F] ) een kind genaamd [G] . [F] heeft uit een vorige relatie ook een zoon genaamd [H] . De vader heeft eenmaal per veertien dagen op donderdag en vrijdag de zorg voor [G] en [H] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is de voorgenomen verhuizing van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [I] in geschil en daarmee samenhangend de inschrijving van de kinderen op een school in de omgeving daar. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing met de kinderen naar [I] en inschrijving van de kinderen op scholen in [J] ( [de minderjarige1] ) en [I] ( [de minderjarige2] ) afgewezen.
4.2.
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW):
I. vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [I] ;
II. vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] voor het schooljaar 2019/2020 in te schrijven en/of op de wachtlijst te zetten bij [de a-school] aan de [a-straat] 2 te [J] ;
III. vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige2] voor het schooljaar 2019/2020 in te schrijven en/of op de wachtlijst te zetten bij de [b-school] aan de [b-straat] 6 te [I] .
Kosten rechtens.
4.3.
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen al dan niet met wijziging van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
de verhuizing
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen en de schoolkeuze van de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de
verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is
in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4.
De ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de kinderen elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5.
Anders dan de rechtbank is het hof, na afweging van de belangen, van oordeel dat de moeder alsnog vervangende toestemming wordt verleend om met de kinderen naar [I] te verhuizen. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.6.
Niet in geschil is dat de moeder een bestendige relatie heeft met [E] . Zij hebben sinds december 2014 een relatie en zij hebben in 2018 samen [de minderjarige3] gekregen. De moeder heeft sinds 2017 de wens om met [E] te gaan samenwonen. Hierover heeft de moeder al langere tijd overleg gevoerd met de vader, waarbij partijen ook via mediation hebben geprobeerd tot een oplossing te komen. De verhuizing is voldoende doordacht door de moeder. Ook heeft zij de verhuizing in voldoende mate voorbereid. Zo heeft de moeder zich georiënteerd op scholen, waarbij [de minderjarige1] twee scholen heeft bezocht en heeft zij de mogelijkheid tot voortzetting van de naschoolse activiteiten van de kinderen in [I] onderzocht.
5.7.
[E] heeft een akkerbouwbedrijf in [I] . Het betreft een familiebedrijf dat al zes generaties in het bezit is van de familie, waarbij het steeds de bedoeling is geweest dat [E] zijn vader binnen het bedrijf zou opvolgen. Daartoe is hij in mei 2003 toegetreden tot de maatschap en vanaf juli 2011 is hij samen met zijn broer eigenaar van het akkerbouwbedrijf geworden. Gelet op de leeftijd en de gezondheidstoestand van zijn vader is [E] sinds 2015 geleidelijk aan steeds meer werkzaamheden gaan verrichten, waarbij hij sinds 2016 fulltime binnen het akkerbouwbedrijf werkzaam is en de tot het bedrijf behorende royale boerderij bewoont. Hoewel hij op dat moment al een relatie met de moeder had, is het hof van oordeel dat de keus van [E] om (steeds meer) werkzaamheden binnen het familiebedrijf te verrichten hem niet kan worden tegengeworpen, zoals de vader stelt. [E] had immers al ver voordat hij de moeder leerde kennen de eerste stappen gezet om zijn vader binnen het akkerbouwbedrijf op te volgen. Ook kan naar het oordeel van het hof van [E] niet worden gevraagd dat hij zijn akkerbouwbedrijf alsnog opgeeft. Evenmin kan van hem worden gevergd dat hij dagelijks op en neer reist van (de omgeving van) [A] naar [I] . De (aard van de) werkzaamheden op het akkerbouwbedrijf maken het dagelijks op en neer reizen naar de moeder een niet reële opgaaf. Dit blijkt ook uit het feit dat [E] op dit moment niet meer dan eenmaal per veertien dagen een dag bij de moeder doorbrengt (zoals de moeder stelt) of hoogstens een dag per week (zoals de vader stelt).
5.8.
Gelet op het voorgaande is het voor de moeder feitelijk niet mogelijk om op een andere plek dan in [I] met [E] te gaan samenwonen. Het hof zal hierna moeten beoordelen of een verhuizing in het kader van een nadere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.9.
Het belang van de moeder om met [E] te gaan samenwonen is gelegen in haar wens om samen met hem en de kinderen een gezin te vormen op de boerderij in [I] . Op dit moment groeit [de minderjarige3] grotendeels zonder zijn vader op. De moeder wil hem een gezinsleven met zijn vader kunnen bieden. De moeder heeft daarnaast merendeels van de tijd de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het valt haar zwaar deze zorg alleen te moeten dragen. De moeder werkt 20 uur per week in het onderwijs. Tot voor kort kon zij voor opvang een beroep op haar ouders doen, maar door de verhuizing van de ouders naar Overijssel is dit niet meer mogelijk. De huidige situatie drukt op het gezinsleven van de moeder en de moeder benadrukt dat zij eraan onderdoor gaat.
5.10.
De vader heeft belang bij voortzetting van de contacten met de kinderen. Op dit moment geldt er een zorgregeling, waarbij hij de kinderen om de week van vrijdagavond 18.00 uur tot en met dinsdag 19.00 uur ziet. Een verhuizing naar [I] zal voor de vader tot gevolg hebben dat hij niet meer betrokken kan zijn bij de doordeweekse dagelijkse routine en activiteiten van de kinderen. Doordat het sociale leven van de kinderen bij een verhuizing steeds meer in [I] zal komen te liggen, vreest de vader een verdere afname van de contacten in de toekomst. De vader acht het van belang dat zijn band met de kinderen behouden blijft. Voorts benadrukt de vader het belang van het behouden van de sociale omgeving voor de kinderen, die in [A] zijn opgegroeid.
5.11.
De kinderen hebben belang bij een betekenisvolle band met zowel hun moeder als hun vader en hun broertjes, alsmede bij onbelemmerd opgroeien en het zich kunnen ontwikkelen.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder op een punt in haar leven is gekomen dat zij de situatie niet goed meer aankan. In de huidige situatie kan zij de zorg voor [de minderjarige3] niet delen met haar partner en het leven in een gebroken gezin valt haar erg zwaar. Daarnaast heeft zij het gevoel er ook grotendeels alleen voor te staan in de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hoewel de vader aangeeft dat hij bereid is een groter deel van de zorg- en opvoedingstaken voor zijn rekening te nemen, is het hof er niet van overtuigd dat de vader hiertoe praktisch in staat is. Hij heeft een fulltime baan als docent op de [c-school] in [K] , een omgangsregeling met [G] en [H] en ook een nieuwe partner die (vanwege kinderen uit een eerdere relatie) gebonden is aan [K] . Ook al zou de vader op enige wijze een grotere bijdrage kunnen leveren en de moeder in de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen ontlasten dan zal daarmee de last die de moeder draagt doordat [de minderjarige3] grotendeels zonder vader opgroeit en de belasting die de moeder ervaart door de zorg voor de kinderen in combinatie met haar baan en een partner op afstand, onvoldoende worden weggenomen.
[de minderjarige1] heeft in het gesprek met het hof aangegeven met haar moeder naar [I] te willen verhuizen. Haar mening is niet van doorslaggevende betekenis, maar wel belangrijk in de belangenafweging. De mening van [de minderjarige1] komt het hof oprecht over. De vader heeft vraagtekens gesteld bij de draagkracht van [de minderjarige1] , omdat zij in het verleden op de basisschool is gepest. De moeder erkent dat de basisschoolperiode niet zonder slag of stoot is verlopen voor [de minderjarige1] , maar dat kwam volgens haar vooral doordat [de minderjarige1] zich snel persoonlijk aangevallen voelde en meer weerbaar moest worden. Op dit moment doet zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] het goed op school en zijn er over hen geen zorgen, dit wordt ook erkend door beide ouders. Hoewel een verhuizing gezien hun huidige sociale omgeving ingrijpende gevolgen voor de kinderen zal hebben, heeft een verhuizing van de moeder naar het oordeel van het hof niet zodanig nadelige gevolgen voor de kinderen dat het belang van de moeder om een leven in [I] te kunnen opbouwen hiervoor moet wijken. Zoals de raad ter zitting naar voren heeft gebracht zijn kinderen veerkrachtig en zullen zij in staat zijn zich aan te passen aan de nieuwe situatie.
Verder is van belang dat de kinderen inmiddels vertrouwd zijn in [I] . Zij reizen immers al meerdere jaren met grote regelmaat met de moeder naar [I] in de weekenden en vakanties. Dit heeft tot gevolg dat zij al behoorlijk gewend zijn aan het leven in [I] alsook aan de reisafstand die zij regelmatig moeten afleggen.
5.13.
De moeder heeft voorstellen gedaan om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de vader te compenseren. Zij heeft een zorgregeling voorgesteld waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de vader verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond en een groot deel van de vakanties, waarbij de moeder het halen en brengen voor haar rekening zal nemen. Het contact van de kinderen met [G] en [H] blijft mogelijk. Ondanks dat de doordeweekse contactmomenten tussen de vader en de kinderen verloren zullen gaan bij een verhuizing, acht het hof het voorstel van de moeder redelijk.
5.14.
Alle belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van de kinderen centraal staat, maar niet doorslaggevend is, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de moeder om met de kinderen naar [I] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij dit schooljaar op hun huidige school afmaken en dat zij in de zomervakantie met de moeder naar [I] zullen verhuizen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders, die beiden op het hof een betrokken indruk maken, ook na de verhuizing in staat zullen zijn om samen te blijven overleggen over de kinderen.
de inschrijving op school
5.15.
Verder heeft de moeder verzocht [de minderjarige1] in te schrijven op [de a-school] in [J] en [de minderjarige2] op de [b-school] in [I] . Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij meerdere scholen heeft bezocht en dat zij op basis van de lesmethodes van de scholen tot deze keuze is gekomen. De lesmethodes van de scholen sluiten aan bij de lesmethodes van de huidige scholen van de kinderen. [de minderjarige1] heeft twee middelbare scholen bezocht en haar voorkeur gaat uit naar [de a-school] , waar zij, net als op haar huidige school, tweetalig onderwijs kan volgen
Aangezien de vader geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit tegen de genoemde schoolkeuzes, acht het hof inschrijving van de kinderen op de door de moeder genoemde scholen in het belang van de kinderen. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen te wisselen van school in het schooljaar dat bijna teneinde is, zodat het hof de moeder toestemming zal verlenen de kinderen in te schrijven op de scholen met ingang van het schooljaar 2020/2021. Voor zover het noodzakelijk is om de daadwerkelijke inschrijving van de kinderen op deze scholen met ingang van het schooljaar 2020/2021 te bewerkstelligen, zal het hof de moeder, overeenkomstig haar verzoek, ook toestemming verlenen om de kinderen op een wachtlijst van deze scholen te plaatsen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna te noemen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2019 en opnieuw beschikkende:
verleent aan de moeder vervangende toestemming om in de zomervakantie van 2020 na afloop van het schooljaar van de kinderen in [A] met:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [C] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [D] ,
te verhuizen naar [I] ;
verleent aan de moeder vervangende toestemming om [de minderjarige1] met ingang van het schooljaar 2020/2021 in te schrijven bij [de a-school] aan de [a-straat] 2 te [J] en, indien noodzakelijk, [de minderjarige1] nu al op de wachtlijst van deze school te plaatsen;
verleent aan de moeder vervangende toestemming om [de minderjarige2] met ingang van het schooljaar 2020/2021 in te schrijven bij de [b-school] aan de [b-straat] 6 te [I] en, indien noodzakelijk, [de minderjarige2] nu al op de wachtlijst van deze school te plaatsen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B. Knottnerus en A. Smeeïng-van Hees, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 9 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.