Uitspraak
TGVS,
1.Gemeente Blaricum,
2. Gemeente Eemnes,
3. Gemeente Gooise Meren,
4. Gemeente Hilversum,
5. Gemeente Huizen,
6. Gemeente Laren,
7. Gemeente Weesp,
8. Gemeente Wijdemeren,
de gemeenten,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
1 oktober 2018, dan gaat zij ervan uit dat er geen bezwaar is tegen een verlenging voor de jaren 2019/2020 conform dit document."
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1. tot het, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019, vaststellen van een Reële prijs in de zin van de Wmo 2015, die minimaal een stijging van 11,3% ten opzichte van het bij brief van 4 december 2018 door de gemeenten vastgestelde tarief zou moeten inhouden;
2. een onafhankelijke registeraccountant aan de hand van de rekentool een kostenonderzoek op het prijspeil 2019 voor de regio uit te laten voeren met inachtneming van de AMvB reële prijzen, een en ander binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf betekening van het vonnis;
een en ander op straffe van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van de gemeenten in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
TGVS had haar stelling dat de cao onvoldoende in de tarieven is meegenomen, in het licht van het verweer van de gemeenten beter moeten onderbouwen. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor de gemeenten ten aanzien van het gebruik van de rekentool.
De rekentool is een hulpmiddel, maar niet is komen vast te staan dat reële tarieven niet ook op andere wijze kunnen worden berekend. TGVS heeft onvoldoende onderbouwd dat de gemeenten – die hebben aangevoerd voortdurend onderzoek te doen naar de kostprijs van de Wmo-zorg en daarbij een rapport van Boer & Croon gebruiken – meerdere kostenaspecten niet hebben meegenomen bij de vaststelling van de tarieven.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
De gemeenten hebben opgemerkt dat het werkelijke belang van het voeren van deze procedure niet bij TGVS maar bij de koepelorganisatie Actiz ligt. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat Actiz TGVS in deze procedure ondersteunt, niet afdoet aan het spoedeisend belang van TGVS, maar dat veeleer onderstreept.
F-formulier uitdrukkelijk heeft ingestemd met alle eisen uit het Toelatingsdocument en de bepalingen van de daarbij behorende overeenkomst. Door ondertekening van het addendum van 6 december 2018 heeft TGVS ook expliciet ingestemd met de daarin opgenomen wijzigingen en prijzen. De gemeenten beroepen zich in het bijzonder op de zogenoemde rechtsverwerkingsclausule die is opgenomen in artikel 2.8 van het addendum:
Indien na toelating van opdrachtnemers blijkt dat het Toelatingsdocument eventuele inbreuken op de wettelijke voorschriften, inconsistenties, tegenstrijdigheden en/of onvolkomenheden of
- de invoeringskosten van de HbH schalen
- 4% loonstijging cao per 1 oktober
- periodieke verhogingen.
Toen de gemeenten haar bezwaar verwierpen, heeft TGVS de door Actiz bij de Regiegroep Reële prijs aanhangig gemaakte procedure gevolgd, in de verwachting dat daaruit alsnog reële prijzen zouden volgen. Intussen zag TGVS zich genoodzaakt de verlening van het contract met de gemeenten aan te gaan om zo de continuïteit voor haar cliënten en medewerkers te kunnen garanderen.
Dat TGVS, na de verwerping van haar bezwaar door de gemeenten, de door haar koepelorganisatie Actiz aanhangig gemaakte procedure heeft afgewacht, valt te billijken, evenals het feit dat zij zich met het oog op het verstrijken van de inschrijvingstermijn genoodzaakt voelde een overeenkomst met de gemeenten aan te gaan, ook al was de uitkomst van de procedure bij de Regiegroep op dat moment nog niet duidelijk. TGVS draagt immers zowel verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg van een groot aantal cliënten als voor haar eigen medewerkers.
Naar het voorlopig oordeel van het hof kunnen de gemeenten in de gegeven omstandigheden jegens TGVS geen geslaagd beroep op de rechtsverwerkingsclausule doen: het was de gemeenten duidelijk dat TGVS bezwaren had tegen de door hen vastgestelde prijzen, en Actiz had mede ten behoeve van TGVS een procedure over die prijzen aanhangig gemaakt bij de Regiegroep.
De AMvB Reële prijs Wmo is van toepassing op Open house procedure
b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
Tirkkonen) vast staat dat een Open House procedure niet onder de aanbestedingsregels valt. Om die reden is de AMvB volgens de gemeenten in geval van een
voordatgenoemd arrest van het Europese hof op 1 maart 2018 werd gewezen en er toen veelal nog vanuit werd gegaan dat ook een Open House procedure onder de aanbestedingsregels viel. Dat de VNG zich - in afwijking van de gemeenten - op het standpunt heeft gesteld dat de AMvB ook van toepassing is op een Open House procedure, acht het hof dan ook terecht.
Maximering van indexatie op voorhand in strijd met de AMvB
Dat de gemeenten voortdurend onderzoek hebben gedaan naar de kostprijzen in de thuiszorg, is het hof uit de door hen overgelegde stukken niet gebleken.
De omstandigheid dat de prijzen worden geïndexeerd volgens de CBS-index voor cao-lonen volstaat naar het voorshands oordeel van het hof niet zonder meer: de prijzen moeten niet worden aangepast aan de gemiddelde loonstijgingen, maar aan de loonstijgingen volgens de toepasselijke Cao-VVT, nu de aanbieders aan die cao zijn gebonden. Bovendien moet daarbij rekening worden gehouden met de eisen die de gemeenten in het verleden ten aanzien van het personeel hebben gesteld. Dat de gemeenten niet rechtstreeks door die cao worden gebonden, maakt dat niet anders. Het gaat erom dat de loonkosten van de aanbieders bepalend zijn voor de prijs van de zorg en daarmee voor de reële prijs in de zin van artikel 5.4 lid 3 Wmo.
Conclusie
De gemeenten zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen TGVS ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter aan hen heeft voldaan. Daarnaast zullen zij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in het principaal hoger beroep, een en ander op de wijze als hierna vermeld. In het incidenteel hoger beroep volgt geen proceskostenveroordeling. Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat de gemeenten in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof hebben gebracht, niet ertoe leiden dat de verwerping van die verweren – en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep – de gemeenten op een kostenveroordeling komt te staan.
6.De beslissingHet gerechtshof rechtdoende in kort geding:
21 januari 2020.