ECLI:NL:GHARL:2020:4342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
21-006246-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep in strafzaak met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2019. De verdachte, geboren in 1997 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdergenoemde vonnis. Tijdens de pro forma behandeling op 6 april 2020 heeft de verdachte echter besloten om zijn hoger beroep in te trekken. Dit gebeurde bij akte op 27 mei 2020, nadat de behandeling van de zaak in hoger beroep al was aangevangen.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien er nog geen inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden en het openbaar ministerie geen verdere behandeling van de zaak wenste, concludeerde het hof dat de verdachte geen belang meer had bij de voortzetting van het onderzoek in hoger beroep. Het hof besloot daarom de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, conform de vordering van de advocaat-generaal.

De beslissing van het hof werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 mei 2020, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier. De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van het intrekken van hoger beroep en de rol van het openbaar ministerie in dergelijke zaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006246-19
Uitspraak d.d.: 27 mei 2020
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-123983-19 en 16-262411-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in zijn hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft een pro forma behandeling plaatsgevonden op 6 april 2020. Bij akte van
27 mei 2020 is het ingestelde hoger beroep namens de verdachte ingetrokken.
Het hoger beroep is ingetrokken nadat de behandeling van de zaak in hoger beroep al is aangevangen. Nu ter terechtzitting nog geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de advocaat-generaal heeft doen blijken dat behandeling van de zaak in hoger beroep wat het openbaar ministerie betreft niet meer hoeft plaats te vinden, komt het hof tot het oordeel dat verdachte geen belang meer heeft bij de voortzetting van het onderzoek in hoger beroep en ook overigens geen belang van strafvordering dit onderzoek vordert.
Het hof ziet aldus aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 27 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.