ECLI:NL:GHARL:2020:4342
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- E.M.J. Brink
- M.C. Fuhler
- L.J. Bosch
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep in strafzaak met betrekking tot verdachte
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2019. De verdachte, geboren in 1997 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdergenoemde vonnis. Tijdens de pro forma behandeling op 6 april 2020 heeft de verdachte echter besloten om zijn hoger beroep in te trekken. Dit gebeurde bij akte op 27 mei 2020, nadat de behandeling van de zaak in hoger beroep al was aangevangen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien er nog geen inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden en het openbaar ministerie geen verdere behandeling van de zaak wenste, concludeerde het hof dat de verdachte geen belang meer had bij de voortzetting van het onderzoek in hoger beroep. Het hof besloot daarom de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, conform de vordering van de advocaat-generaal.
De beslissing van het hof werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 mei 2020, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier. De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van het intrekken van hoger beroep en de rol van het openbaar ministerie in dergelijke zaken.