ECLI:NL:GHARL:2020:4337

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
200.269.702/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van kinderbeschermingsmaatregelen en uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ouders met problematische achtergrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter van de ouders. De kinderrechter had eerder op 11 september 2019 deze maatregelen verlengd tot 10 oktober 2020. De moeder, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep aangetekend. De ouders hebben een problematische achtergrond, waarbij de moeder lijdt aan een verstandelijke beperking en de vader bekend is met (hard)drugsgebruik en geweldsincidenten. De zorgen over de veiligheid van de minderjarige zijn door het hof als ernstig beoordeeld, vooral gezien het agressieve gedrag van de vader en de onwil van de ouders om samen te werken met de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2020 is gebleken dat de ouders niet openstaan voor de hulpverlening, wat de situatie van de minderjarige in gevaar brengt. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de continuïteit en veiligheid van de minderjarige niet gewaarborgd zijn zonder de verlenging van de maatregelen. De ouders zijn inmiddels gehuwd en oefenen samen het gezag uit, maar hun samenwerking met de hulpverlening blijft problematisch. Het hof benadrukt het belang van openheid en samenwerking met de GI om de zorgen weg te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.702/01
(zaaknummer rechtbank 193763)
Beschikking van 2 juni 2020
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
namens de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de WSS)
gevestigd te Zwolle, het
Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming(de GI).

1.Waar gaat het over

De kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op
11 september 2019 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter van ouders verlengd van 10 oktober 2019 tot 10 oktober 2020 (de bestreden beschikking).
De moeder is het niet eens met die beslissing en is van die beslissing in hoger beroep gekomen.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de moeder in hoger beroep met de bijlagen A en C, ingekomen op
20 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 26 maart 2020, waarin hij verzoekt de zaak schriftelijk af te doen;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 26 maart 2020, waarin hij zich als advocaat stelt voor de vader;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 26 maart 2020, waarin hij zijn eerdere verzoek tot schriftelijke afhandeling van de zaak intrekt en alsnog verzoekt een mondelinge behandeling van de zaak te bepalen;
- ( ambtshalve opgevraagd:) het verzoekschrift van de GI met de bijlagen en het
proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank;
- ( ambtshalve opgevraagd:) het rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 6 september 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2020 plaatsgevonden, vanwege de coronamaatregelen in aangepaste vorm. Deelgenomen aan de behandeling en gehoord zijn de advocaat van de ouders (Skype) en namens de GI (telefonisch) de gezinsvoogdijwerkers: mevrouw [A] en de heer [B] . De raad heeft afgezien van deelname aan de zitting.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
De moeder verzoekt het hof de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2019 te vernietigen en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen (alsnog) af te wijzen.
3.2
De vader sluit zich aan bij het verzoek van de moeder.
3.3
De GI verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
De moeder en de vader zijn de ouders van dochter [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017. De moeder oefende tot voor kort van rechtswege alleen het gezag over haar uit. De relatie van de ouders is verbroken geweest en weer hervat.
4.2
De moeder is een vrouw met een verstandelijke beperking, kent een fors belast verleden en is gediagnosticeerd met een ernstige ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis als gevolg waarvan zij beperkingen ondervindt.
De moeder heeft vijf oudere kinderen. Deze kinderen staan allen onder voogdij en wonen niet bij de moeder. De moeder heeft geen contact met deze kinderen.
De vader is/was bekend met (hard)drugsgebruik
.
De vader heeft vier andere kinderen, van wie er twee nog minderjarig zijn. Ook voor deze kinderen zijn kinderbeschermingsmaatregelen van kracht (geweest). Voor de oudste twee inmiddels volwassen kinderen van de vader is de jeugdreclassering betrokken geweest.
Tussen ouders is sprake (geweest) van geweldsincidenten. In dit verband gold ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] voor de vader een contactverbod met de moeder.
4.3
Vanaf 28 september 2017 staat [de minderjarige] (toen nog ongeboren) onder toezicht. Moeder is vlak voor de geboorte van [de minderjarige] in een beschermde en destijds voor de vader geheime woonomgeving gaan wonen ( [C] -huis). [de minderjarige] heeft daar vanaf haar geboorte tot 25 april 2019 samen met de moeder begeleid gewoond
.De moeder is in die periode aangemeld voor een ouderschapsbeoordeling door Kliniek [D] van [E] . De (verplichte) voorafgaande samenwerkingsweken zijn voortijdig door de moeder beëindigd.
4.4
[de minderjarige] is met ingang van 26 april 2019 uit huis geplaatst in een (crisis) voorziening voor pleegzorg. Vanaf 8 juni 2019 is zij (duurzaam) geplaatst bij een pleeggezin op een geheim te houden adres. De moeder heeft [de minderjarige] na haar uithuisplaatsing eenmaal gezien onder begeleiding van de GI (7 mei 2019).
4.5
Sinds 1 juli 2019 geeft het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET) uitvoering aan de kinderbeschermingsmaatregelen. Het LET is ingezet vanwege de houding van de vader ten opzichte van de hulpverlening. De vader is hiervoor ook strafrechtelijk veroordeeld. In verband daarmee staat hij onder reclasseringstoezicht.
4.6
De GI heeft de kinderrechter verzocht de maatregelen voor de duur van een jaar te verlengen. Dat verzoek is toegewezen bij de bestreden beschikking.
4.7
Sinds de bestreden beschikking is de feitelijke situatie veranderd. De ouders zijn inmiddels gehuwd en oefenen nu samen het gezag over [de minderjarige] uit.
4.8
De GI heeft de raad inmiddels verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel.

5.De beslissing van het hof

5.1
Het hof vindt dat de kinderrechter goede beslissingen heeft genomen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van over de periode
10 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2020. Het hof neemt de beoordeling van de kinderrechter in de beschikking van 11 september 2019 na eigen onderzoek hier over. Het hof voegt het volgende toe.
5.2
De moeder vindt dat de beslissing grotendeels op aannames en niet op feiten is gebaseerd. De agressie van de vader vindt zijn oorsprong in de wijze waarop met hem wordt omgegaan. Hij wordt op basis van aannames vanaf de geboorte van [de minderjarige] buiten spel gezet. Hetzelfde geldt voor de moeder. De GI blijft in gebreke feiten en alternatieven te onderzoeken. De enkele melding van de moeder bij de politie in verband met huiselijk geweld, noch het feit dat de vader verbaal agressief is geweest tegenover hulpverleners, rechtvaardigt de noodzaak tot uithuisplaatsing.
Beide ouders zijn bereid tot samenwerking met de GI. Echter de moeder kan niet accepteren dat de ouders tegen elkaar worden uitgespeeld.
5.3
De moeder betwist weliswaar nog steeds de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie die hebben geleid tot haar uithuisplaatsing, maar de toenmalige noodzaak van die uithuisplaatsing is - zowel door de kinderrechter als later ook nog door het hof - getoetst en terecht bevonden en staat in deze procedure niet (meer) ter discussie. Dat betekent voor deze procedure dat, om de op basis van het verleden bestaande ernstige zorgen weg te nemen, althans deze te doen verminderen, de actuele opvoedingssituatie dient te worden beoordeeld. Dat kan alleen als de hulpverlening wordt toegelaten. Het is de GI het afgelopen jaar echter niet of nauwelijks gelukt om met de moeder en/of de vader in contact te komen, laat staan om een constructieve samenwerkingsrelatie op te bouwen. De invloed van de vader, en zijn kennelijk diepgewortelde wantrouwen tegen de jeugdzorg, op de moeder lijkt zodanig te zijn, dat de hulpverlening nu de ouders samen zijn ook geen ingang bij de moeder meer heeft. Het laatste gesprek tussen de GI en de moeder heeft op 25 juli 2019 plaatsgevonden. Zij leek destijds nog open te staan voor hulpverlening en samenwerking met de GI. Vanaf dat moment heeft de moeder zich echter steeds verder onttrokken aan het zicht van de begeleiding van [G] (beschermd wonen) en is zij uit het contact getreden met de GI. Sindsdien heeft de GI alleen nog maar hele boze e-mails van de moeder en/of de vader ontvangen. De moeder wil, kan en/of mag alleen nog samen met de vader in gesprek met de GI.
5.4
Door de negatieve en afwijzende opstelling van de ouders, althans de vader, tegen de hulpverlening is er nog steeds onvoldoende zicht op de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder (inmiddels gehuwd en samenwonend met de vader) thuis en blijft haar ontwikkelings-bedreiging om die reden in stand. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders zo spoedig mogelijk openheid geven over met name de opvoedvaardigheden van de vader door samenwerking met de professionele hulpverlening aan te gaan. Gezien de beperkingen en het (jeugd)hulpverleningsverleden van de moeder is voldoende duidelijk geworden dat zij niet op eigen kracht in staat is om goed genoeg voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder heeft sinds haar vertrek bij [G] geen begeleiding meer en haar netwerk is beperkt, zodat daarvan geen beschermende werking uitgaat. Zoals de raad in zijn rapport van 6 september 2017 reeds aangaf, zouden de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder eventueel nog (ten dele) gecompenseerd kunnen worden door mogelijke opvoedvaardigheden van de vader. Aangezien ook de vader met zijn andere kinderen een voorgeschiedenis heeft van gedwongen jeugdhulpverlening dient hij daarvoor echter wel de nodige informatie te verschaffen. Dat zal moeten beginnen met een fatsoenlijk gesprek met de GI. Zolang de ouders niet hun medewerking verlenen en geen inzicht geven in de huidige situatie worden de bestaande zorgen niet ontkracht en kan van beëindiging van de ter bescherming van [de minderjarige] getroffen maatregelen geen sprake zijn. De omstandigheid dat de moeder meer dan eens, en nu dus ook de vader, niet ter zitting is verschenen helpt in dit verband niet.
5.5
Gebleken is dat de verhouding tussen de ouders, althans de vader, en de medewerkers van het LET ernstig verstoord is. Namens de moeder is aangevoerd dat het LET daarvoor grotendeels verantwoordelijk is. Het LET zou de vader 'demoniseren' en afschilderen als een 'monster'. Volgens de moeder behoeft het negatieve beeld van de vader zoals dat naar voren komt uit de stukken nuancering. Uit de stukken blijkt echter dat niet alleen het LET aanloopt tegen de agressieve houding van de vader, maar dat de eerder betrokken William Schrikker Stichting soortgelijke ervaringen met hem had, evenals de bij zijn oudere kinderen betrokken Jeugdbescherming Overijssel. De medewerkers van het sociaal wijkteam en de raad stuitten in een nog eerder stadium ook al op de defensieve opstelling van de vader. Hoe dan ook is het van belang, zeker voor [de minderjarige] , om de samenwerking tussen de ouders en de GI weer vlot te trekken. Namens de ouders is hun bereidheid daartoe uitgesproken. Hun advocaat heeft aangeboden tussen de ouders en de GI een bemiddelingsgesprek te organiseren, waarbij ook de reclasseringsbegeleider van de vader zal worden uitgenodigd. De GI staat daar ook voor open.
5.6
De stelling van de moeder dat zij door de GI eigenlijk al vanaf het begin op een zijspoor is gezet en als een 'debiel' wordt getypeerd, wordt niet gedragen door de stukken. De aan de moeder geboden mogelijkheden, waaronder opname in Kliniek [D] , past daar in het geheel niet bij. Ook na de uithuisplaatsing is nog gekeken naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. De pogingen van de GI om die optie te onderzoeken zijn echter stukgelopen doordat de moeder uit het contact is getreden (en naar later bleek opnieuw toenadering tot de vader had gezocht). Hetzelfde geldt voor het op een verantwoorde manier organiseren van bezoeken tussen [de minderjarige] en de moeder.
5.7
Verder verwijt de moeder de GI dat de vader al vanaf de geboorte van [de minderjarige] buiten spel wordt gezet. Niet uit het oog moet echter worden verloren dat de moeder vlak voor de geboorte zelf de relatie met de vader had verbroken en voor hem op de vlucht was in verband met huiselijk geweld. Destijds gold ten aanzien van de moeder (en de toenmalige jeugdbeschermer) zelfs een contactverbod voor de vader. Het was juist uit een oogpunt van veiligheid dat de moeder (hoogzwanger) buiten [F] , de woonplaats van de vader, op een geheime plek onderdak kreeg. Ook na de uithuisplaatsing gaf de moeder bij de begeleiding van [G] wisselende signalen af over haar contact/relatie met de vader. Dit alles bij elkaar, in combinatie met de eigen ervaringen met de vader tot nu toe, vindt het hof de terughoudendheid van de GI ten aanzien van de betrokkenheid van de vader - en in relatie daarmee dus ook van de moeder - bij [de minderjarige] uit een oogpunt van veiligheid begrijpelijk. Dit geldt zowel voor de verzorging en opvoeding als voor de omgang.
5.8
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit en de veiligheid van [de minderjarige] in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet is gewaarborgd. Het hof beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing, en dus ook de ondertoezichtstelling, in het belang daarvan dan ook als noodzakelijk.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de verzoeken van de moeder in hoger beroep af;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen, van 11 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en
mr. J.G. Knot, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 2 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.