ECLI:NL:GHARL:2020:4330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
21-002277-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkeersdelict door gebrek aan bewijs van causaal verband

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat zou hebben geleid tot een verkeersongeval op 3 oktober 2015 in Didam. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die de verdachte eerder had vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Tijdens de zitting op 25 mei 2020 heeft het hof het dossier en de argumenten van de advocaat van de verdachte, mr. J.A. Schadd, bestudeerd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om het primair ten laste gelegde te bewijzen, namelijk dat het rijgedrag van de verdachte de oorzaak was van het ongeval. Het hof concludeerde dat het niet mogelijk was vast te stellen hoe het ongeval precies had plaatsgevonden en dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte met een te hoge snelheid had gereden, werd wel bewezen verklaard. Het hof legde een taakstraf op van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren op. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar het hof besloot hier geen consequenties aan te verbinden, gezien de aard van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002277-18
Uitspraak d.d.: 8 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 april 2018 met parketnummer 05-820222-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 oktober 2015 te Didam, gemeente Montferland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), komende uit de richting van de Ruigenhoek en gaande in de richting van de Edisonstraat, daarmee rijdende over de weg, de Hengelderweg,
roekeloos, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
met de bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) een wedstrijd, als bedoel in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gehouden en/of daaraan heeft deelgenomen, waarbij hij, verdachte met een hogere snelheid/snelheden heeft gereden, dan de voor hem/hen geldende maximum toegestane snelheid/snelheden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Hengelderweg) kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
met een snelheid gelegen tussen de 100 en 110 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur, dat andere voor hem, verdachte uit op die weg (de Hengelderweg) rijdende motorrijtuig (personenauto), -welk ander motorrijtuig (personenauto) op dat moment ook met een hogere snelheid dan de aldaar maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur reed-, via het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg, (de Hengelderweg) is gaan inhalen, waarbij het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing of in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto)
en/of
met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), gelet op zijn, verdachtes rijrichting, naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in een slip is geraakt en/of in de gezien zijn verdachtes rijrichting, linker berm van die weg (de Hengelderweg)is terechtgekomen en/of tegen een in die berm staande lantaarnpaal en/of boom/bomen en/of een hekwerk gebotst en/of één of meermalen over de kop is geslagen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en/of gevaarlijk heeft ingehaald; artikel 175 lid 3 WVW94
subsidiair
hij op of omstreeks 3 oktober 2015 te Didam, gemeente Montferland, als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), komende uit de richting van de Ruigenhoek en gaande in de richting van de Edisonstraat, daarmee heeft gereden over de weg, de Hengelderweg en
met een snelheid gelegen tussen de 100 en 110 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur, een ander voor hem, verdachte uit op die weg (de Hengelderweg) rijdend motorrijtuig(personenauto), -welk ander motorrijtuig (personenauto)op dat moment ook met een hogere snelheid dan de aldaar maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur reed-, via het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg, (de Hengelderweg) is gaan inhalen, waarbij het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing of in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto)
en/of
met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), gelet op zijn, verdachtes rijrichting, naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in een slip is geraakt en/of in de gezien zijn verdachtes rijrichting, linker berm van die weg (de Hengelderweg)is terechtgekomen en/of tegen een in die berm staande lantaarnpaal en/of boom/bomen en/of een hekwerk gebotst en/of één of meermalen over de kop is geslagen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bij een op artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 geënte tenlastelegging dient niet alleen de onvoorzichtigheid te worden bewezen, maar ook het causale verband tussen de aan de verdachte verweten gedragingen en het verkeersongeval en het letsel.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 oktober 2017 tussen 01:00 uur en 02:00 uur reed verdachte samen met [slachtoffer] in zijn auto vanaf Didam naar Zevenaar. Ze kwamen uit de richting van de Ruigenhoek en reden in de richting van de Edisonstraat. [betrokkene] reed als bestuurder in de auto voor hem. Verdachte en [betrokkene] reden rond de 100 à 110 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 80 kilometer per uur gold. Op de Hengelderweg in Didam wilde verdachte, na een flauwe bocht, [betrokkene] inhalen. Verdachte heeft naar links gestuurd en is gaan inhalen. Verdachte is vervolgens met de auto van [betrokkene] in botsing gekomen en daarna in een slip geraakt, in de berm terecht gekomen en meermalen over de kop geslagen. Verdachte heeft daarbij een in de berm staande lantaarnpaal, boom en hekwerk geraakt. Zowel verdachte als [slachtoffer] zijn bij het ongeval ernstig gewond geraakt.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld hoe verdachte in botsing is gekomen met de auto van [betrokkene] . Verdachte heeft weliswaar met te hoge snelheid ingehaald, maar uit het dossier blijkt niet dat dit de oorzaak is geweest van het ongeval of dat met een zekere mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als de verdachte met een lagere snelheid had ingehaald. Volgens verdachte maakte [betrokkene] een onverwachte stuurbeweging naar links, waardoor de auto van [betrokkene] tegen zijn auto aankwam. [betrokkene] heeft dit ontkend. Nu ander bewijs ontbreekt, is het niet mogelijk vast te stellen wat er feitelijk heeft plaatsgevonden en wat de oorzaak van het ongeval is geweest.
Het hof is van oordeel dat, nu niet kan worden vastgesteld waardoor het ongeluk heeft plaatsgevonden, het causaal verband tussen het ongeval en het rijgedrag van verdachte eveneens niet kan worden vastgesteld. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Het hof acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft met een snelheid van 100 à 110 kilometer per uur gereden op een weg waar een maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur gold. Hij heeft geprobeerd een auto in te halen die op dat moment ook harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid. Verdachte is daarbij in botsing gekomen met voornoemde auto. Door deze gedragingen heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks3 oktober 2015 te Didam, gemeente Montferland, als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), komende uit de richting van de Ruigenhoek en gaande in de richting van de Edisonstraat,
daarmeeheeft gereden over de weg, de Hengelderweg en
met een snelheid gelegen tussen de 100 en 110 kilometer per uur,
in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur,een ander voor hem, verdachte,
uitop die weg (de Hengelderweg) rijdend motorrijtuig(personenauto), -welk ander motorrijtuig (personenauto)op dat moment ook met een hogere snelheid dan de aldaar maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur reed-, via het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg, (de Hengelderweg) is gaan inhalen, waarbij het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing
of in aanrijdingis gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto)
en/of
met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto), gelet op zijn, verdachtes, rijrichting, naar links heeft gestuurd
en/of naar links is gegaanen
/ofin een slip is geraakt en
/ofin de, gezien zijn
verdachtesrijrichting, linker berm van die weg (de Hengelderweg) is terechtgekomen en/of tegen een in die berm staande lantaarnpaal en
/ofboom
/bomenen
/ofeen hekwerk gebotst en
/of één of meermalenover de kop is geslagen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door zijn rijgedrag zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. In dit kader heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen verklaard, de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Deze gevaarzetting is overigens in het geheel niet bij een theoretische mogelijkheid gebleven, nu er daadwerkelijk een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Tevens heeft het hof bij de straftoemeting gelet op het uittreksel van het justitiële documentatieregister van 22 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een straf overeenkomstig de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden is, waarbij het hof gelet op de ernst van het feit de proeftijd bij de ontzegging van de rijbevoegdheid op 2 jaren stelt.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn ving aan met de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat het openbaar ministerie tegen hem een strafvervolging zou instellen: het verhoor van verdachte op 15 december 2015. De rechtbank Gelderland, heeft op 12 april 2018 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is derhalve met ongeveer 4 maanden overschreden.
Verdachte heeft op 20 april 2018 tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het dossier is op 23 augustus 2018 bij het hof binnengekomen. Het hof wijst op 8 juni 2020 arrest. Het hof constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 1½ maand is overschreden.
Het hof zal echter aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties verbinden nu de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2008:BD2578 heeft overwogen dat geen vermindering behoeft te worden toegepast indien het gaat om - zoals in casu - een taakstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan honderd uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. R.M. Maanicus en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 8 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 juni 2020.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. C.M.J. Krol, advocaat-generaal,
mr. D. van der Geld, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.