ECLI:NL:GHARL:2020:431

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
200.268.179/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de ouders is ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij hun minderjarige kind onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hun beroepschrift enkel gesteld dat de rechtbank niet heeft voldaan aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zonder echter de gronden van hun beroep duidelijk te formuleren. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen die aan een beroepschrift worden gesteld, zoals vastgelegd in de artikelen 359 en 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De ouders hebben geen duidelijke omschrijving gegeven van hun verzoek en de gronden waarop dit verzoek berust. Het hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van voldoende gronden leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De ouders hebben verzocht om een termijn om alsnog grieven in te dienen, maar het hof heeft dit afgewezen, aangezien in een verzoekschriftprocedure geen aanvullingen op gronden zijn toegestaan. Het hof heeft uiteindelijk besloten de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.179/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/192776 / JE RK 19-439)
beschikking van 16 januari 2020
in de zaak van
[verzoeker],
hierna te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.S. Jansen te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 oktober 2019;
- een journaalbericht van mr. Jansen van 18 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Jansen van 14 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jansen van 19 november 2019 met productie(s).
2.2
Geen van partijen en belanghebbenden heeft bezwaar gemaakt tegen het voornemen van het hof om over de ontvankelijkheid van het door de ouders ingestelde hoger beroep te beslissen zonder mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is [in] 2018 geboren [de minderjarige] (hierna [de minderjarige] ). [de minderjarige] is erkend door de vader en de ouders oefenen het gezag gezamenlijk uit.
3.2
Bij beschikking van 19 juli 2019 heeft de rechtbank - op verzoek van de raad - [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 juli 2019 tot 19 juli 2020 en tevens machtiging verleend om haar uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg eveneens met ingang van 19 juli 2019 tot 19 juli 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Na ontvangst van het beroepschrift heeft het hof de ouders verzocht zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in het licht van de vraag of het beroepschrift voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De ouders hebben op 14 november 2019 een reactie aan het hof gezonden.
4.2
Ter beoordeling ligt eerst voor of de ouders kunnen worden ontvangen in het door hen ingestelde hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een beroepschrift dient op grond van artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een duidelijke omschrijving te vermelden van het verzoek (in hoger beroep) en de gronden waarop dit verzoek berust. Vereist is daarom dat blijkt (niet alleen dát de verzoeker de door hem/haar bestreden beslissing onjuist acht, maar ook) op welke gronden de verzoeker oordeelt dat de door hem/haar bestreden beslissing onjuist is. Dit houdt in dat het verzoek met redenen, in hoger beroep veelal aangeduid als grieven, moet zijn omkleed. Alleen in dat geval kan de wederpartij zich daartegen verweren en kan de rechter de grieven beoordelen. Het ontbreken van (voldoende als zodanig te duiden) gronden (grieven) leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin desnoods beroep kan worden ingesteld zonder dat de grieven in het beroepschrift worden voorgesteld, maar de grieven eerst in een later stadium worden aangevoerd.
5.2
Wat betreft de vereiste duidelijke omschrijving van het verzoek van de ouders in hoger beroep kan het hof uit het beroepschrift opmaken dat de ouders vernietiging vragen van de door de rechtbank gegeven bestreden beschikking en in de kern verzoeken om het verzoek van de raad - om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en om machtiging te verlenen om haar uit huis te plaatsen - alsnog af te wijzen. De kennelijk onjuiste omschrijving van het verzoek zoals dat in het petitum is geformuleerd - afwijzing van het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen - acht het hof niet doorslaggevend nu met het benoemen van de beschikking van 19 juli 2019 en deze in het beroepschrift te duiden als
beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsingde door het beroepschrift bestreden beschikking voldoende is geïndividualiseerd. Bovendien is deze beschikking aan het beroepschrift gehecht. Het beroepschrift vermeldt aldus een voldoende duidelijke omschrijving van het verzoek van de ouders in hoger beroep.
5.3
Het hof kan uit het beroepschrift echter niet afleiden op welke gronden de ouders de bestreden beschikking onjuist achten. De ouders klagen in de grieven over de conclusie van de rechtbank dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige en dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding en stellen hierover enkel dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd wat de ernstige bedreiging is en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn. De grieven van de ouders komen in de kern genomen dan niet verder dan de enkele stelling dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet kunnen worden uitgesproken omdat niet is voldaan aan het wettelijk criterium althans dat dat niet voldoende blijkt uit de motivering van de rechtbank. De ouders hebben in het beroepschrift niet aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden zij menen dat het hof in hoger beroep een andere beslissing dient te nemen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan.
5.4
De ouders vragen het hof weliswaar een termijn om (alsnog) de grieven in te dienen maar zij miskennen hiermee dat in een verzoekschriftprocedure, anders dan in dagvaardingsprocedures, het niet mogelijk is om op nader aan te vullen gronden beroep in te stellen. Daarbij heeft het hof in ogenschouw genomen dat de ouders geen uitzonderlijke omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan het voor hen noodzakelijk is geweest een blanco beroepschrift, zijnde een beroepschrift zonder gronden, in te dienen. Wat de ouders in het journaalbericht van 19 november 2019 met producties hebben aangevoerd is daartoe onvoldoende. Van een apparaatsfout in de zin van de rechtspraak van de Hoge Raad is hier geen sprake.
5.5
Het hof merkt hierbij voorts op dat niet uitgesloten is dat een de rechter in hoger beroep, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, in beginsel ook acht dient te slaan op grieven die na het verzoekschrift (respectievelijk het verweerschrift) in hoger beroep worden aangevoerd dan wel dat beslist dient te worden met inachtneming van alle oude en nieuwe feiten en omstandigheden van het geval. Dat betekent echter niet dat bij de indiening van een beroepschrift kan worden volstaan met de indiening van een blanco beroepschrift als hiervoor bedoeld.
5.6
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het beroepschrift niet voldoet aan de in de hiervoor genoemde artikelen gestelde eisen en dat de ouders daarom niet in hun verzoek in hoger beroep kunnen worden ontvangen.

6.De slotsom

Het hof zal beslissen als na te melden.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep;
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, M.P. den Hollander en J.G. Idsardi en is op 16 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.