In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de ouders is ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij hun minderjarige kind onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hun beroepschrift enkel gesteld dat de rechtbank niet heeft voldaan aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zonder echter de gronden van hun beroep duidelijk te formuleren. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen die aan een beroepschrift worden gesteld, zoals vastgelegd in de artikelen 359 en 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De ouders hebben geen duidelijke omschrijving gegeven van hun verzoek en de gronden waarop dit verzoek berust. Het hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van voldoende gronden leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De ouders hebben verzocht om een termijn om alsnog grieven in te dienen, maar het hof heeft dit afgewezen, aangezien in een verzoekschriftprocedure geen aanvullingen op gronden zijn toegestaan. Het hof heeft uiteindelijk besloten de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep.