ECLI:NL:GHARL:2020:4298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
200.272.714
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schone lei verleend in schuldsaneringsregeling na niet toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel was beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, omdat hij een achterstand in afdracht aan de boedel had laten ontstaan en geen aanbod had gedaan om deze achterstand in te lopen. De appellant ging in hoger beroep en verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en alsnog de schone lei toe te kennen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2020 heeft het hof de appellant de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat hij de boedelachterstand had ingelopen. Na de behandeling heeft de bewindvoerder bevestigd dat de appellant de achterstallige betalingen had voldaan. Het hof oordeelde dat de appellant geen zwaarwegend verwijt kon worden gemaakt voor de ontstane boedelachterstand en dat hij niet toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verleende de appellant de schone lei, waarmee de schuldsaneringsregeling eindigde.

Het hof benadrukte dat de bewindvoerder ook na het einde van de looptijd bevoegd blijft om baten voor de boedel te innen, en dat de vorderingen die onder de schuldsaneringsregeling vallen niet langer afdwingbaar zijn na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden waaronder een schone lei kan worden verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.272.714
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C08/17/48 R)
arrest van 4 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.J.M. van Denderen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 17 januari 2017 is op verzoek van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 14 januari 2020 is vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft hiermee de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd, zonder dat daarbij de schone lei aan hem is verstrekt. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 21 januari 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 januari 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en primair alsnog te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling onder toekenning van een schone lei eindigt, dan wel, subsidiair, die regeling te verlengen met een door het hof als juist te achten termijn.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 11 februari 2020 van mr. Van Denderen, de brief met bijlagen van 24 februari 2020 van de bewindvoerder, B.B. Oude Middendorp, en de brieven met bijlagen van
26 februari 2020 en 27 februari 2020 van mr. Van Denderen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van Denderen. De bewindvoerder is eveneens verschenen.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft het hof, alvorens te beslissen, (i.) [appellant] tot uiterlijk
18 mei 2020 in de gelegenheid gesteld met door zijn werkgever toegezegde loonnabetalingen over de 13e periode in 2018 en 2019 aan te tonen dat de op dat moment door de bewindvoerder berekende boedelachterstand (rond € 3.000) volledig is ingelopen en (ii.) de bewindvoerder verzocht zich hierover schriftelijk uit te laten.
2.5
Hierna heeft het hof kennisgenomen van de brief met bijlagen van 4 mei 2020 van mr. Van Denderen en de brief van 18 mei 2020 van de bewindvoerder.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft [appellant] de schone lei onthouden, omdat [appellant] een (door de bewindvoerder aannemelijk gemaakte) achterstand in afdracht aan de boedel tot en met december 2019, exclusief vakantiegeld 2019, van € 3.224,34 had laten ontstaan en [appellant] geen aanbod had gedaan om die achterstand binnen de reguliere looptijd dan wel binnen een te verlengen looptijd van die regeling af te lossen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat [appellant] (ook) na de in augustus 2019 gehouden zitting de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij geen volledige opgave van zijn inkomsten heeft gedaan.
3.2
Na de op 2 maart 2020 gehouden zitting heeft de bewindvoerder met inachtneming van alle (aanvullend) aangeleverde gegevens de totale nog door [appellant] in te lopen boedelachterstand vastgesteld. Volgens productie 2 bij de brief van 4 mei 2020 van mr. Van Denderen heeft [appellant] op 9 maart 2020 een bedrag van € 3.460,01 aan de boedel voldaan.
De bewindvoerder heeft daarna bij brief van 18 mei 2020 bevestigd dat [appellant] de reguliere achterstallige boedelafdrachten volledig heeft ingelopen.
Het hof is van oordeel dat [appellant] geen zwaarwegend verwijt kan worden gemaakt van de tijdens zijn schuldsaneringsregeling ontstane en inmiddels ongedaan gemaakte boedel-achterstand. Omdat ook niet aannemelijk is geworden dat [appellant] de jegens de bewindvoerder in acht te nemen informatieplicht in belangrijke mate heeft verzaakt, komt het hof tot de conclusie dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de uit zijn schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 354 lid 1 van de Faillissementswet, hierna: Fw), zodat die regeling kan worden beëindigd met toekenning van de schone lei aan hem.
3.3
Het hof wijst het verzoek van de bewindvoerder in zijn brief van 18 mei 2020 om de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen vanwege een door de rechter-commissaris aanvullend bepaalde (alsnog) door [appellant] bij zijn werkgever in te stellen loonvordering ex artikel 7:265 BW (wettelijke verhogingen ter hoogte van 50% van het te laat betaalde loon over de periode 13/2017 en 6/2019) van € 1.621,76 PM af.
Hierbij neemt het hof, onder verwijzing naar de uitspraak van 29 maart 2013 van de Hoge Raad [1] en hetgeen artikel 356 Fw hieromtrent bepaalt, in aanmerking dat de bewindvoerder ook na het einde van de (materiële) looptijd bevoegd blijft baten voor de boedel te innen.
3.4
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 januari 2020 en, opnieuw recht doende:
stelt vast dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, waarna de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt conform artikel 358 lid 1 Fw niet langer afdwingbaar zijn en daarmee aan [appellant] de schone lei is verleend.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, C.J.H.G. Bronzwaer en J. Wolbrink, en is op
4 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1411