Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
18 mei 2020 in de gelegenheid gesteld met door zijn werkgever toegezegde loonnabetalingen over de 13e periode in 2018 en 2019 aan te tonen dat de op dat moment door de bewindvoerder berekende boedelachterstand (rond € 3.000) volledig is ingelopen en (ii.) de bewindvoerder verzocht zich hierover schriftelijk uit te laten.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De bewindvoerder heeft daarna bij brief van 18 mei 2020 bevestigd dat [appellant] de reguliere achterstallige boedelafdrachten volledig heeft ingelopen.
Het hof is van oordeel dat [appellant] geen zwaarwegend verwijt kan worden gemaakt van de tijdens zijn schuldsaneringsregeling ontstane en inmiddels ongedaan gemaakte boedel-achterstand. Omdat ook niet aannemelijk is geworden dat [appellant] de jegens de bewindvoerder in acht te nemen informatieplicht in belangrijke mate heeft verzaakt, komt het hof tot de conclusie dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de uit zijn schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 354 lid 1 van de Faillissementswet, hierna: Fw), zodat die regeling kan worden beëindigd met toekenning van de schone lei aan hem.
Hierbij neemt het hof, onder verwijzing naar de uitspraak van 29 maart 2013 van de Hoge Raad [1] en hetgeen artikel 356 Fw hieromtrent bepaalt, in aanmerking dat de bewindvoerder ook na het einde van de (materiële) looptijd bevoegd blijft baten voor de boedel te innen.
4.De beslissing
4 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.