In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder had eerder omgangsrecht, maar dit werd ontzegd vanwege haar onvermogen om de gevolgen van haar gedrag voor haar dochter te overzien. De ondertoezichtstelling van de dochter, die sinds 5 januari 2018 van kracht was, speelde een cruciale rol in deze beslissing. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om zich aan de voorwaarden van de omgangsregeling te houden, die onder andere inhielden dat de omgang zonder de aanwezigheid van haar nieuwe partner, [D], diende plaats te vinden. De moeder had deze voorwaarde geschonden, wat leidde tot een verslechtering van de situatie. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om de moeder het omgangsrecht te ontzeggen, en dat deze ontzegging zou blijven gelden totdat de ondertoezichtstelling eindigde. De gezamenlijke gezagsregeling van de ouders bleef echter intact. De vader had in incidenteel hoger beroep verzocht om eenhoofdig gezag, maar het hof zag geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, aangezien er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem zou raken tussen de ouders. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het verzoek van de GI tot wijziging van de zorg- en contactregeling werd toegewezen.