ECLI:NL:GHARL:2020:4263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
200.273.774
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van omgangscontacten in het belang van de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], en de wijziging van de omgangsregeling tussen de moeder en het kind. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin de omgangsregeling werd gewijzigd. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om de omgangsregeling te beperken tot één keer per maand, in plaats van de eerdere regeling van eenmaal per twee weken. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en de GI hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de beperking van de omgangscontacten noodzakelijk is voor de goede ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft gegriefd tegen de wijziging van de omgangsregeling, maar het hof oordeelt dat de GI voldoende heeft aangetoond dat de wijziging in het belang van het kind is. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en een nieuwe beschikking gegeven, waarin de omgangsregeling wordt aangepast en het Skypecontact tussen de moeder en [de minderjarige] wordt vastgelegd. De beslissing is genomen op 4 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.774
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 488954)
beschikking van 4 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.E. den Hertog te Amersfoort,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 februari 2020;
- het verweerschrift met producties;
- de spreekaantekeningen van mr. Den Hertog, ingekomen op 5 mei 2020.
2.2
In verband met het (beleid ten aanzien van) het Corona-virus heeft het hof de belanghebbenden via een brief van de griffier van 31 maart 2020 de mogelijkheid geboden om te kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak. De GI en mr. Den Hertog hebben het hof beide bericht dat zij van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken. De pleegouders hebben niet gereageerd. Het hof heeft vervolgens de belanghebbenden en de raad (vanuit haar adviserende taak) de gelegenheid gegeven vóór 5 mei 2020 stukken en/of spreekaantekeningen in het geding te brengen. Alleen mr. Den Hertog heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (verder: de vader) zijn de ouders van:
[de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren te [B] [in] 2010.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Uit de relatie van de ouders zijn nog drie andere kinderen geboren, [C] , die bijna 5 jaar oud is en twee inmiddels meerderjarige kinderen, [D] en [E] .
3.3
[de minderjarige] en [C] staan vanaf 2 mei 2017 onder toezicht van de GI en zijn met een machtiging uithuisplaatsing uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 juni 2019, tot 28 juli 2020. Deze beschikking is ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing bij beschikking van dit hof van 5 december 2019 bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige] en [C] wonen ieder in een (afzonderlijk) pleeggezin.
3.5
Op grond van een schriftelijke aanwijzing van de GI van 26 september 2017 geldt een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] inhoudende eenmaal per twee weken één uur omgang onder begeleiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI de omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat [de minderjarige] één keer per maand één uur omgang heeft met de moeder op neutraal terrein en onder begeleiding van de pleegouders en een vaste professional, toegewezen.
4.2
De moeder is met een algemene grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de omgangsregeling wordt teruggebracht naar de primaire regeling, te weten één keer per twee weken (het hof begrijpt) één uur onder begeleiding en het verzoek van de GI in eerste aanleg af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de aanwijzing (naar het hof begrijpt is bedoeld de bestreden beschikking) van 13 januari 2020 te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de gecertificeerde instelling als een schriftelijke aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
het oordeel van het hof
5.2
Het hof is op grond van de stukken in deze procedure van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de door de GI in eerste aanleg verzochte beperking van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder van een maal per twee weken naar één keer per maand één uur omgang op neutraal terrein en onder begeleiding van de pleegouders en een vaste professional, in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.3
Het hof passeert de stelling van de moeder dat de uitkomst van de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (hierna CHOP) alleen onvoldoende is om daarop een beslissing te kunnen baseren. De CHOP is een algemeen aanvaarde deskundige methode om te kunnen vaststellen of en op welke wijze contact tussen de ouder en een kind mogelijk is met het oog op een goede ontwikkeling van het kind. Bovendien heeft de GI in hoger beroep aanvullend een bijlage overgelegd waaruit blijkt dat de resultaten van de CHOP-lijsten en de adviezen die aan de hand daarvan zijn gegeven met de gedragswetenschapper zijn besproken en dat de gedragswetenschapper met de bevindingen en de adviezen akkoord is gegaan.
5.4
Het hof is ook van oordeel dat de GI voldoende heeft toegelicht dat [de minderjarige] loyaal wil zijn naar zowel de moeder als zijn pleegouders, maar dat het van groot belang is voor [de minderjarige] dat hij zich kan hechten aan de pleegouders en goed in het gezin van de pleegouders kan ingroeien. In eerder gevoerde procedures is al vastgesteld dat het woonperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, omdat de moeder onvoldoende in staat is om de dagelijkse verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] op zich te nemen. Indien [de minderjarige] een te frequent of te intensief contact heeft met de moeder, waarbij hij aanvoelt dat de moeder verdrietig is over het feit dat hij niet bij haar kan opgroeien, dan is dit een factor die zijn ingroei en hechting in het pleeggezin belemmert. De stelling van de moeder dat [de minderjarige] geen probleemgedrag voor of na een bezoek vertoont, maakt dit niet anders. De teruggang in de frequentie van de fysieke omgang is op dit moment dan ook voor een goede ingroei in het pleeggezin noodzakelijk. Het hof betrekt hierbij dat aan [de minderjarige] en de pleegouders is geadviseerd samen een hechtingsversterkende therapie te gaan volgen.
5.5
Uit de stukken blijkt verder dat de GI zich voldoende inspant om een evenwicht te zoeken tussen de belangen van [de minderjarige] om zich goed te kunnen ontwikkelen in het pleeggezin en zich daar ook vrij te voelen en de belangen van [de minderjarige] en de moeder bij het onderhouden van hun familiebanden.
Voorheen had [de minderjarige] naast het contact van eenmaal per twee weken ook nog iedere zondagmiddag contact met de moeder via beeldbellen. Tijdens het afnemen van de CHOP-lijsten heeft [de minderjarige] kenbaar gemaakt dat hij liever af en toe wil beeldbellen. Bij het advies om de omgangsfrequentie terug te brengen naar eenmaal per maand is het beeldbellen vanwege onvoldoende meerwaarde stop gezet. In het verweerschrift van de GI in hoger beroep heeft de GI vermeld dat de jeugdzorgwerker van [de minderjarige] heeft gehoord dat hij de Skype-gesprekken met de moeder mist. Daarom is in overleg met alle betrokkenen in februari 2020 afgesproken dat de Skype-gesprekken weer opgestart worden. Dit Skypen vindt één keer per maand plaats, precies tussen de fysieke omgangsmomenten in, zodat er per saldo toch één keer per twee weken een vorm van contact is tussen [de minderjarige] en de moeder.
Uit de inhoud van de hiervoor onder 5.3 genoemde bijlage betreffende de uitwerking van CHOP-lijsten die aan de omgangsregeling ten grondslag ligt, volgt dat de omgangsregeling na verloop van een half jaar wordt geëvalueerd. Daaruit blijkt ook dat gestreefd wordt naar een bezoek zonder een professional op termijn. Voorlopig moet het contact op neutraal terrein worden uitgevoerd, maar er moet gekeken gaan worden naar plekken die meer geschikt zijn voor een 9-jarig (thans 10-jarig, hof) kind. De moeder en [de minderjarige] kunnen hierover zelf gaan nadenken. Het bezoek is nu één uur, maar afhankelijk van de locatie is straks misschien ook twee uur mogelijk. Bij dit alles wordt als voorwaarde genoemd dat de moeder zich goed aan de afspraken kan houden die de jeugdzorgwerker met haar maakt. Zij moet [de minderjarige] zo min mogelijk belasten.
Gelet hierop en op feit dat het Skypen opnieuw is gestart gaat het hof ervan uit dat de GI als professional de mogelijkheden voor uitbreiding van het contact steeds objectief bekijkt en bij het vaststellen van de mate van contact tussen [de minderjarige] en de moeder haar verantwoordelijkheid neemt om het contact tussen hen verder te bevorderen.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de beperking van de fysieke omgangscontacten tussen [de minderjarige] en de moeder gedurende de uithuisplaatsing in het belang van een goede ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is en dat deze beperking niet in strijd is met wettelijke bepalingen en internationale verdragen. Op dit punt dient de bestreden beschikking dan ook in stand te blijven. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] wenselijk ook het hiervoor vermelde Skype contact tussen [de minderjarige] en de moeder vast te leggen. Dit valt binnen de grief en het verzoek in hoger beroep van de moeder.
5.7
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof als volgt beslissen. Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en een nieuw dictum formuleren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 januari 2020 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] en bepaalt:
  • dat [de minderjarige] één keer per maand één uur omgang met de moeder heeft op neutraal terrein en onder begeleiding van de pleegouders en een vaste professional;
  • dat [de minderjarige] één keer per maand - precies tussen de fysieke omgangsmomenten in - Skypecontact heeft met de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 4 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.