In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor het bezit van vuurwerk en stroomstootwapens. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na terechtzittingen op 30 januari 2019 en 13 mei 2020. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit, het bezit van vuurwerk, zou worden veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte feitelijk de beschikking had over het vuurwerk. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om te concluderen dat de verdachte het vuurwerk voorhanden had gehad. Het hof sprak de verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Evenzo oordeelde het hof over het tweede tenlastegelegde feit, het bezit van stroomstootwapens. Ook hier kwam het hof tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist dat deze wapens aanwezig waren op de locatie zoals in de tenlastelegging was vermeld. Het hof sprak de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis waarvan beroep en verklaarde het niet bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan, waardoor de verdachte van beide feiten werd vrijgesproken.