ECLI:NL:GHARL:2020:4225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
21-005217-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige mishandeling met taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 2006, was eerder schuldig bevonden aan eenvoudige mishandeling zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een zitting op 20 mei 2020, waarbij de advocaat-generaal een veroordeling zonder straf had gevorderd. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat getuigen een andere jongen in bescherming namen. Het hof heeft echter de verklaringen van getuigen en de aangifte van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van het slachtoffer op 28 november 2018, waarbij hij het slachtoffer in het gezicht zou hebben geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de mishandeling en legde een voorwaardelijke taakstraf van 10 uren op, met een proeftijd van één jaar. Het hof weegt hierbij de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte mee, waaronder zijn behandeling voor ADHD en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005217-19
Uitspraak d.d.: 3 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 3 oktober 2019 met parketnummer 08-147070-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. U. Yildirim, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte schuldig verklaard aan mishandeling zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2018 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft steeds ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem tenlastegelegde. Deze ontkenning is door verdachte zowel bij de politie, de kinderrechter en ook bij het hof niet nader onderbouwd. Enkel is door verdachte naar voren gebracht dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde mishandeling en dat de hem – verdachte – belastende getuigen een andere jongen in bescherming nemen. Daarnaast heeft de raadsman in hoger beroep naar voren gebracht dat het signalement van verdachte niet overeenkomt met het signalement van de dader zoals dat door aangever is opgegeven.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Hieromtrent overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Door [slachtoffer] is aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 28 november 2018. Aangever kent de jongen niet die hem geslagen heeft. [getuige 1] , die getuige was van de mishandeling, heeft gezien wie er geslagen heeft. [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] is geslagen door een Turkse jongen. De verklaring van [getuige 1] over de mishandeling komt overeen met de aangifte van [slachtoffer] . Een andere getuige, [getuige 2] , heeft verdachte bij naam genoemd als degene die [slachtoffer] heeft geslagen. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de aangifte, de waarnemingen/verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de identificatie van de verdachte als dader. Het hof heeft hierbij met name ook gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (p. 15 dossier). In dit proces-verbaal noemen [getuige 2] en [getuige 1] de naam van verdachte (al) als degene die [slachtoffer] mishandelde, waarbij [getuige 1] aanwijzingen gaf welke jongen door verdachte geslagen moest worden. Het hof acht daarom zowel wettig als overtuigend bewezen dat aangever door verdachte is mishandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 november 2018 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] éénmaal in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem op 28 november 2018 in het gezicht te slaan. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden in de context van pesterijen en onder (groeps)druk.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Ook na het onderhavige feit is verdachte niet meer in aanraking geweest met politie en justitie, zo volgt uit verdachtes documentatie.
Ook heeft het hof acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
d.d. 27 september 2019 waarin zorgen naar voren komen omtrent verdachte. In hoger beroep heeft verdachte verklaard dat het nu beter met hem gaat. Hij gaat sinds een half jaar naar een andere school waar hij niet meer wordt gepest, hij is met succes onder behandeling bij Accare en gebruikt medicatie in verband met de gestelde diagnose ADHD.
Gelet hierop en op de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, ziet het hof – anders dan de advocaat-generaal en de kinderrechter – aanleiding om een voorwaardelijke taakstraf op de leggen. Het hof is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar een passende bestraffing is. Verdachte moet, mede uit pedagogisch oogpunt, voelen dat zijn gedrag niet geaccepteerd wordt.
Gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en het gegeven dat de verdachte – voor wat het hof betreft: tegen beter weten in – volhardt in zijn ontkenning en geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij zijn slachtoffer heeft aangedaan, kan niet worden volstaan met een afdoening als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 3 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.