In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een DJ die wereldwijd optreedt onder de artiestennaam '[A]'. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, waarbij belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag en verrekening van buitenlandse belasting. De Inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet gerechtigd is om de buitenlandse belasting die ten laste van zijn vennootschap [C] is geheven, te verrekenen met zijn eigen inkomstenbelasting. Het Hof stelde vast dat de heffingsrechten over de inkomsten van [C] in andere verdragsluitende staten toekomen aan die staten, en dat de verrekening van buitenlandse belasting uitsluitend aan [C] zelf toekomt. Het Hof bevestigde dat de bepalingen van het artiesten- en sportersartikel in belastingverdragen niet impliceren dat de belastingplichtige en zijn vennootschap als één belastingplichtige worden behandeld voor verrekeningsdoeleinden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond voor wat betreft de voortwentelingsbeschikking, maar ongegrond voor de overige onderdelen. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.