ECLI:NL:GHARL:2020:4217

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
19/00376 t/m 19/00378
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2013 zijn opgelegd. De rechtbank had de beroepen ongegrond verklaard, maar de boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende, werkzaam als arbeidsdeskundige, had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.980 voor 2011 en € 12.916 voor 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd na een boekenonderzoek, waarbij diverse correcties zijn aangebracht op de winst. Belanghebbende betwistte de navorderingsaanslagen en de opgelegde boeten, en stelde dat er onterecht geen rekening was gehouden met bepaalde kosten en afschrijvingen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de boeten terecht had opgelegd, maar dat de navorderingsaanslag voor 2011 moest worden verminderd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor 2013 en oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 3 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00376 tot en met 19/00378
uitspraakdatum: 3 juni 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2019, nummers AWB 18/4700 tot en met AWB 18/4702 en AWB 18/4704, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete opgelegd. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag, de heffingsrente en de boete verminderd.
1.2.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2013 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en ambtshalve de boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In de onderhavige jaren was belanghebbende zelfstandig werkzaam als arbeidsdeskundige. Tot 1 april 2011 was hij daarnaast in loondienst werkzaam bij [A] , eveneens als arbeidsdeskundige.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.980. De aanslag is opgelegd overeenkomstig de aangifte.
2.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.916. De aanslag is opgelegd overeenkomstig de aangifte.
2.4.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de resultaten van dit boekenonderzoek zijn de in geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd. Deze zijn als volgt berekend:
2011
2013
winst volgens primitieve aanslag
€ 60.395
€ 12.916
correctie omzet
€ 4.528
€ 60.113
correctie verkoopkosten
€ 7.956
correctie afschrijvingen
€ 17.359
correctie autokosten
€ 7.474
correctie rentelasten
€ 13.500
correctie andere kosten
€ 6.597
-/- € 2.325
correctie MKB-winstaftrek
-/- € 4.373
-/- € 11.026
winst volgens navorderingsaanslag
€ 92.462
€ 80.652
belastbaar inkomen uit werk en woning volgens navorderingsaanslag
€ 96.047
€ 56.652
2.5.
Tegelijk met de navorderingsaanslagen zijn boeten opgelegd van € 4.168 respectievelijk € 8.201.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar is voor het jaar 2011 € 1.000 extra aftrek van kosten verleend. Na correctie van de MKB-winstaftrek is het belastbare inkomen met € 880 verminderd en zijn de boete en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

3.Het geschil

In geschil is of de navorderingsaanslagen moeten worden verminderd in verband met afschrijvingskosten en/of andere kosten en of de boeten moeten worden verminderd.

4.Beoordeling van het geschil

Afschrijving

4.1.
Belanghebbende stelt allereerst dat bij de berekening van de navorderingsaanslag 2011 ten onrechte geen rekening is gehouden met een afschrijving van € 3.815.
4.2.
De Inspecteur stemt in met deze afschrijving. Dat leidt tot een lagere MKB-winstvrijstelling van € 457 (12% van € 3.815), zodat het belastbare inkomen uit werk en woning € 3.358 (€ 3.815 - € 457) lager moet worden vastgesteld op € 91.809.
Overige kosten
4.3.
Belanghebbende stelt dat een hoger bedrag aan kosten in aanmerking moet worden genomen. Hij wijst erop dat Kaliber accountants de eerste zes maanden van het jaar 2011 hebben ingeboekt en daarbij € 7.007 aan kosten hebben geboekt. Uit de omstandigheid dat een accountant de kosten heeft geboekt volgt, zo begrijpt het Hof belanghebbende, dat de kosten ook zijn gemaakt.
4.4.
De Inspecteur onderschrijft het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende ter zake geen facturen heeft overgelegd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. De Inspecteur wijst erop dat belanghebbende uitsluitend een specificatie heeft overgelegd, zonder stukken ter onderbouwing.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit de enkele omstandigheid dat de accountant bepaalde kosten met een specificatie in de administratie heeft opgenomen niet dat deze kosten voor de heffing van inkomstenbelasting aftrekbaar zijn. Voor het overige heeft belanghebbende geen bewijs bijgebracht. De Inspecteur heeft deze kosten terecht niet in aftrek toegelaten.
Boeten
4.6.
Voorts stelt belanghebbende dat de controlerend ambtenaren hem vragen hebben gesteld die betrekking hadden op de boete, zonder dat de cautie was gegeven. Het is wellicht laakbaar dat belanghebbende, die geen financieel expert of accountant is, zelf zijn administratie deed, maar daaruit volgt nog niet dat hij opzettelijk een onjuiste aangifte deed. Daarom moeten volgens belanghebbende de boeten voor 2011 en 2013 worden vernietigd.
4.7.
De Inspecteur stelt dat er veel belangrijke onjuistheden in de door belanghebbende zelf gevoerde administratie zaten en dat belanghebbende heeft verklaard ‘dat hij gewoon maar wat had opgegeven’. De aangegeven omzet en kosten zijn voor geschatte bedragen opgegeven. Belanghebbende is onvoorzichtig, onachtzaam en onvoldoende zorgvuldig geweest. Er is sprake van grove schuld. De opgelegde boeten van 25% (na bezwaar € 4.054 en € 8.201) zijn terecht, aldus de Inspecteur.
4.8.
De Inspecteur erkent dat geen sprake is geweest van een cautie, maar die was ook niet nodig, omdat de vragen zijn gesteld in het kader van de controle van de verschuldigde belasting en niet met het oog op de oplegging van een boete. Er zijn aan de boete ook geen wilsafhankelijke verklaringen van belanghebbende ten grondslag gelegd.
4.9.
Het Hof zal de verklaringen die belanghebbende heeft afgelegd buiten beschouwing laten bij de beoordeling van de boete. Daarom kan in het midden blijven of de cautie had moeten worden gegeven en, zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan het achterwege laten daarvan.
4.10.
Volgens het controlerapport is de reden van de boeten:
‘Belastingplichtige heeft een deel van zijn inkomsten niet verwerkt in zijn aangiften inkomstenbelasting. Hij heeft zich onttrokken aan de verplichting om dit te doen. De administratie voldoet niet aan de te stellen vereisten. Het is niet aannemelijk dat belastingplichtige dit is ontgaan. Er zijn veel onjuistheden geconstateerd die leiden tot forse correcties in het inkomen. De belastingplichtige kan worden verweten dermate onachtzaam te zijn geweest in het verzamelen, opstellen en vastleggen van de boeken en bescheiden waaruit juiste aangiften zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld, waarbij een vergrijpboete hoort van 25%.’
4.11.
Belanghebbende heeft aanmerkelijke bedragen aan omzet niet in zijn administratie verantwoord en heeft forse bedragen aan kosten en afschrijvingen geboekt waarvoor nog geen begin van bewijs is geleverd. Als belanghebbende dat al niet opzettelijk heeft gedaan, kan de handelwijze van belanghebbende als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid (vgl. HR 23 juni 1976, nr. 17.879, BNB 1976/199) worden gekwalificeerd waardoor het aan zijn grove schuld is te wijten dat de primitieve aanslagen tot te lage bedragen zijn opgelegd.
4.12.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het totaal van de boeten voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting te hoog is. De feiten en omstandigheden rechtvaardigen geen hogere boeten dan in totaal € 10.000, aldus belanghebbende.
4.13.
De inspecteur wijst erop dat geen boete is opgelegd voor de omzetbelasting voor (tijdvakken gelegen in) 2011. Voor wat betreft 2013 stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat sprake is van verschillende beboetbare feiten, zodat terecht zowel voor de inkomstenbelasting als voor de omzetbelasting een boete is opgelegd.
4.14.
In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat voor het jaar 2011 voor de omzetbelasting een boete is opgelegd. De door belanghebbende gewraakte samenloop doet zich in zoverre niet voor.
4.15.
Voor 2013 is voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen een boete opgelegd van € 8.201. Voor zover uit het dossier is op te maken is voor de omzetbelasting voor het jaar 2013 een boete opgelegd van 25% van € 21.765, ofwel € 5.441. Gelet op de ernst van de gebreken en van de grove schuld die belanghebbende daaraan heeft, is het Hof van oordeel dat de opgelegde boete passend en geboden is, ook als wordt gelet op de andere aan belanghebbende opgelegde boeten.
4.16.
Meer subsidiair bepleit belanghebbende dat bij het opleggen van de boete rekening moet worden gehouden met zijn financiële situatie en dat daarom de boete moet worden gematigd.
4.17.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen gegevens over de financiële situatie van belanghebbende zijn verstrekt. Er kan dan ook niet worden beoordeeld of die situatie aanleiding geeft voor verlaging van de boeten.
4.18.
Belanghebbende heeft over zijn financiële omstandigheden geen gegevens bijgebracht. In het dossier zijn daarover ook nauwelijks gegevens voorhanden. Het Hof ziet daarom geen aanleiding voor een matiging van de boete om deze reden.
4.19.
De Rechtbank heeft ambtshalve de boeten met 5% verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof acht deze vermindering juist. Na de uitspraak van de Rechtbank op 28 februari 2019 is de redelijke termijn niet verder overschreden. Voor een verdere vermindering bestaat geen aanleiding.
4.20.
Omdat de navorderingsaanslag 2011 wordt verminderd (zie 4.2), zal de boete dienovereenkomstig worden verminderd tot 25% van de nagevorderde belasting. Die boete zal vervolgens met 5% moeten worden verminderd wegens de door de Rechtbank geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.
Bezwaarkostenvergoeding
4.21.
Belanghebbende stelt dat bij de uitspraak op bezwaar inzake 2011 ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend nu hij gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. De Rechtbank heeft verzuimd zijn desbetreffende klacht te behandelen.
4.22.
De Inspecteur erkent dat de Rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de desbetreffende grief van belanghebbende. De Inspecteur verzoekt het Hof zelf in de zaak te voorzien.
4.23.
De Inspecteur wijst voorts erop dat hij het verzoek om een kostenvergoeding heeft afgehandeld op 29 november 2018, dus na de indiening van het beroep bij de Rechtbank, maar voordat hij zijn verweerschrift indiende en voordat de Rechtbank uitspraak deed. Voor wat betreft 2011 wijst de Inspecteur erop dat de navorderingsaanslag is verminderd omdat hij uit coulance alsnog € 1.000 kostenaftrek heeft toegestaan. De onjuistheid van de navorderingsaanslag was daarom niet aan hem te wijten. Voor wat betreft 2012 bestaat volgens de Inspecteur recht op een kostenvergoeding van een kwart punt, ofwel € 61,50, omdat de vergrijpboete is vernietigd.
4.24.
Voor wat betreft 2011 zal het Hof de navorderingsaanslag verminderen in verband met de afschrijving (zie 4.2). Daarin ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep (zie 5). Daarom kan in het midden blijven of belanghebbende reeds recht op een bezwaarkostenvergoeding heeft vanwege de hier aan de orde zijnde extra kostenaftrek.
Heffingsrente
4.25.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd zodat het hoger beroep in zoverre slechts gegrond is voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de navorderingsaanslag betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 261 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 261), € 525 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt (beroepschrift)  wegingsfactor 1  € 525) en € 525 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  € 525), ofwel in totaal op € 1.311.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen 2011 en de daarmee samenhangende beschikkingen verzamelinkomen, heffingsrente en boete,
– verklaart het tegen de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.809,
– vermindert het verzamelinkomen, de heffingsrente en de boete dienovereenkomstig,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen 2013, de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2013 en de daarmee samenhangende beschikkingen verzamelinkomen, belastingrente en boete,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.311,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 3 juni 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juni 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.