ECLI:NL:GHARL:2020:4210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
21-005583-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit met strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van 8 maanden in het hoger beroep. De verdachte had eerder al een veroordeling voor het telen van hennep en was nog in de proeftijd van die veroordeling. Het hof heeft het eerdere vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot een andere strafoplegging is gekomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep in een pand en het wederrechtelijk wegnemen van elektriciteit, wat aanzienlijke schade en overlast voor de energiemaatschappij met zich meebracht. Het hof heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht, waarbij de opgelegde straffen in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005583-17
Uitspraak d.d.: 2 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2017 met parketnummer 18-229071-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 13 oktober 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt, en zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand maart 2015 tot en met 10 september 2015, te/bij [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (meermalen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan of bij [adres] ) een hoeveelheid van (telkens) ongeveer 3200 gram hennep en/of ongeveer 121, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van de maand maart 2015 tot en met 10 september 2015, te/bij [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gelegen aan of bij [adres] heeft weggenomen (telkens) (een) hoeveelh(i)d(en) elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen elektrische energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van maart 2015 tot en met 10 september 2015 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van ongeveer 3200 gram hennep en 121 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van de maand maart 2015 tot en met 10 september 2015 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand gelegen aan [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, geheel toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte die weg te nemen elektrische energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de exploitatie van een hennepkwekerij. Het ongereguleerd telen van hennep is verboden en brengt onder meer gezondheidsrisico’s met zich mee. Verdachte heeft voor al die gevolgen geen oog gehad, maar heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Het wegnemen van elektriciteit levert energiemaatschappijen aanzienlijke schades, onnodige kosten en overlast op.
Het LOVS-oriëntatiepunt voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten is een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De diefstal van elektriciteit is daar niet in meegenomen.Het hof heeft ook acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit de het justitiële documentatieregister d.d. 16 april 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het telen van hennep. Ten tijde van de onderhavige zaak liep verdachte zelfs nog in de proeftijd van die veroordeling.
Ter zitting is door en namens verdachte bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat dit grote gevolgen zal hebben voor de onderneming van verdachte. Tevens heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte, blijkens het hiervoor genoemde strafblad, sinds het onderhavig feit uit 2015 niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Gezien het feit dat verdachte tijdens de proeftijd van een eerder veroordeling zich wederom schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter is aangewezen.
In strafmatigende zin zal het hof rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van 8 maanden. Tussen het wijzen van het vonnis van de rechtbank (13 oktober 2017) en het arrest het hof (2 juni 2020) zijn 32 maanden verstreken.
Alles afwegende acht het hof voor beide feiten een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 2 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.