In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die in 2015 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 9.620,26 bedroeg, maar het hof heeft dit bedrag herzien en vastgesteld op € 8.736,20. Het hof oordeelde dat de verdediging niet voldoende onderbouwde dat een deel van de oogst verloren was gegaan door schimmelvorming en dat de energiekosten in mindering moesten worden gebracht. De advocaat-generaal had gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 8.736,20, wat het hof heeft overgenomen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd. De zaak is behandeld op de zitting van 19 mei 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.