4.2.De Rechtbank heeft ten aanzien van de aanslagen IB, PVV en Zvw als volgt overwogen:
“10. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen IB 2014 en 2016 juist zijn vastgesteld.
Verweerder heeft zowel voor 2014 als 2016 aan eiser vermindering ter voorkoming van
dubbele belastingen verleend. Deze vermindering heeft verweerder correct berekend
overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van het Besluit voorkoming dubbele belasting
2001. De klacht van eiser dat zijn aanslagen hoger zijn vastgesteld dan met hem
vergelijkbare gevallen, is niet aannemelijk geworden. [B] en [A] zijn geen aan eisers
situatie gelijke gevallen. Ook gaat de rechtbank niet mee met de stelling van eiser dat het
Belastingverdrag Nederland en Duitsland 2012 nietig zou zijn, omdat de inkomensgrens van
€ 15.000 als genoemd in artikel 17, tweede lid, van het verdrag willekeurig zou zijn. Nog
daargelaten dat in 2016 op grond van het overgangsrecht het Belastingverdrag Nederland-
Duitsland 1959 is toegepast, is de rechtbank van oordeel dat het Belastingverdrag Nederland-
Duitsland 2012 niet willekeurig is. Deze inkomensgrens is overeengekomen als gevolg van
bilateraal overleg tussen de Nederland en Duitsland. Het verdrag is parlementair behandeld
en is goedgekeurd door de Tweede Kamer bij Kamerstukken II, 2012-2013, 33 615, nr. 3. De
inkomensgrens van € 15.000 die volgens eiser arbitrair is, maakt niet dat het verdrag nietig
is. Als gevolg van het aan Nederland toegewezen heffingsrecht over pensioenen tot € 15.000
heeft eiser niet de keuze zijn inkomen in de Duitse belastingheffing te laten betrekken.
11.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij de procedures bij het Gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden over de jaren 2012 en 2013 heeft ingetrokken op basis van een toezegging, is hij
in de gelegenheid gesteld het proces-verbaal van de zitting in geding te brengen. Het proces¬
verbaal van de zitting van 9 mei 2017 geeft echter geen aanleiding te concluderen dat enige
toezegging is gedaan. Evenmin leest de rechtbank in het proces-verbaal dat het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden de door eiser gegeven uitleg van de regelgeving, zoals een geldend
tarief voor de inkomstenbelasting van 5%, juist acht. Gelet daarop slaagt het beroep op het
vertrouwensbeginsel niet.
Heffing van premie volksverzekeringen (PVV)
12. Op grond van artikel 11, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 883/2004 geldt dat
de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat van de woonplaats, in dit geval Nederland,
van toepassing is. Dat betekent dat eiser op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet
financiering sociale volksverzekeringen (hierna: Wfsv) premieplichtig is voor de
volksverzekeringen.
13. De maatstaf voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen is het
premie-inkomen van de premieplichtige (zie artikel 7 Wfsv). Voor de heffing van de premie
voor de volksverzekeringen bij wege van aanslag wordt onder premie-inkomen verstaan het
belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de
Wet inkomstenbelasting 2001 (zie artikel 8 Wfsv). Dat betekent dat verweerder terecht ook
de Duitse pensioenen tot het premie-inkomen van de Wfsv heeft gerekend. De aanslagen
PVV 2014 en 2016 zijn dan ook tot de juiste bedragen opgelegd.
Heffing van inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW)
14. Omdat eiser inwoner is van Nederland is hij van rechtswege verzekerd voor de
Wet langdurige zorg. In artikel 2 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat eiser dan
verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren. Op grond van artikel 43,
tweede lid, onderdeel a, ten tweede, van de Zorgverzekeringswet is de verzekeringsplichtige
een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het loon, bepaald volgens de regels
van artikel 3.82 van de Wet IB 2001. Hieruit volgt dat de Duitse pensioeninkomens tot het bijdrage-inkomen behoren. De aanslag ZVW 2016 is dan ook tot het juiste bedrag opgelegd”