In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de naheffingsaanslag loonheffingen van belanghebbende, Silderhuis- [A] B.V., heeft vernietigd. De naheffingsaanslag was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014, waarbij een bedrag van € 6.545 aan loonheffingen, € 616 aan heffingsrente, € 377 aan belastingrente en een vergrijpboete van € 600 in rekening was gebracht. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende had aangetoond dat de bestelauto voor minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden was gebruikt, en vernietigde de naheffingsaanslag en de boete. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij het geschil zich toespitste op de vraag of belanghebbende voldoende bewijs had geleverd voor het privégebruik van de bestelauto.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 oktober 2019 heeft het Hof de verklaringen van de bestuurders van belanghebbende en de door hen overgelegde rittenregistratie en andere bewijsstukken beoordeeld. Het Hof oordeelde dat belanghebbende met de door haar overgelegde gegevens, waaronder een Tellerrapport van de RDW en een werkplaatsbon, voldoende had aangetoond dat de bestelauto in de jaren 2011 tot en met 2014 niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden was gebruikt. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur ten onrechte de bijtelling op basis van de autokostenfictieregeling had toegepast. Het hoger beroep van de Inspecteur werd ongegrond verklaard, en de naheffingsaanslag en de beschikkingen inzake de rente werden vernietigd. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50.