ECLI:NL:GHARL:2020:4153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
21-006268-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en vernieling, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken. De vrijspraak is gebaseerd op het feit dat de verklaring van de aangever op zichzelf stond en onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte ter plaatse was, deze niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie bepaald dat een verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een veroordeling te komen zonder bijkomend bewijs. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006268-15
Uitspraak d.d.: 2 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 oktober 2015 met parketnummer 08-760080-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Arnhem, locatie Arnhem-Zuid te Arnhem.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 november 2018 en 19 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij (hoofdelijk) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 oktober 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot zware mishandeling en van vernieling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl die [benadeelde partij] van achteren om/bij de nek werd vastgehouden en/of terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) meermalen, althans éénmaal, (met kracht/hard) met een hockeystick in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen en/of (met kracht) (met de vuisten) in/op/tegen de kaak en/of het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, (terwijl die [benadeelde partij] van achteren om/bij de nek werd vastgehouden en/of terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) meermalen, althans éénmaal, (met kracht/hard) met een hockeystick in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen en/of (met kracht) (met de vuisten) in/op/tegen de kaak en/of het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij] ) (terwijl die [benadeelde partij] van achteren om/bij de nek werd vastgehouden en/of terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) meermalen, althans éénmaal, (met kracht/hard) met een hockeystick in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of (met kracht) (met de vuisten) in/op/tegen de kaak en/of het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het
- ( terwijl die [benadeelde partij] van achteren om/bij de nek werd vastgehouden en/of terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag)
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht/hard) met een hockeystick slaan in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) stompen/slaan in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] ;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (zwarte BMW 5-serie, kenteken [nummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het overweegt hiertoe als volgt:
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.
Hoewel de Hoge Raad aangeeft geen algemene regels te kunnen geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, vallen uit diverse arresten van de Hoge Raad (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BG7746 en HR 30 juni 2009, LJN BH3704) conclusies te trekken omtrent de bandbreedte van de rechtsregel van het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. In de genoemde arresten was weliswaar naast de verklaring van de getuige sprake van overig bewijsmateriaal, maar dat bewijsmateriaal gaf onvoldoende steun aan de verklaring van de getuige.
De strekking van artikel 342, tweede lid, Sv noopt tot bijkomend bewijs uit een van die ene getuige onafhankelijke bron.
Daarnaast gaat het niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, dat wil zeggen: voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal uit andere bron. Anders gezegd: er dient een inhoudelijk verband te bestaan tussen de verklaring van de getuige en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Indien een dergelijk verband ontbreekt, zal ‘onvoldoende steun’ bestaan (vgl. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 495 en 496).
Met betrekking tot het ten laste gelegde overweegt het hof dat weliswaar naast de verklaring van aangever sprake is van ander bewijsmateriaal, te weten (onder andere) het letsel van aangever en de schade aan de auto, maar dat geldt niet voor zover het gaat om de cruciale vraag die voor eventuele bewezenverklaring van de tenlastelegging dient te worden beantwoord, namelijk de vraag of verdachte de (mede)pleger van het ten laste gelegde feit is.
Het gegeven dat er tijdens het incident een rode Volkswagen Golf (kenteken onbekend) is gesignaleerd en verdachte en de medeverdachte de volgende dag zijn aangehouden terwijl zij reden in een rode Volkswagen Golf en het feit dat de telefoon van de medeverdachte kort na het incident een mast heeft aangestraald in de omgeving van de [adres] (plaats delict), zijn wellicht aanwijzingen dat verdachte ter plaatse is geweest en de persoon is geweest die aangever heeft geslagen, maar zijn als steunbewijs onvoldoende. Het hof overweegt in dit verband nog dat ook de gerede twijfel die bestaat met betrekking tot de geloofwaardigheid van het door verdachte geschetste alibi het voorgaande niet anders maakt.
De verklaring van aangever - kort gezegd inhoudende dat verdachte de dader was – staat derhalve naar het oordeel van het hof op zichzelf en vindt onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Hoewel het hof geen aanleiding heeft om de verklaring van aangever onbetrouwbaar te achten, dient verdachte gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering voor dit feit te worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt – mutatis mutandis – voor het onder 2 ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.069,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.069,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 2 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.