ECLI:NL:GHARL:2020:4124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
21-005958-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, taakstraf opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, namelijk een gebroken heup. De feiten dateren van 1 januari 2018, toen de verdachte een man van zijn fiets schopte. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uren, maar het gerechtshof heeft deze straf verhoogd naar honderdtachtig uren, met de mogelijkheid van negentig dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Tijdens de zitting op 15 mei 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf eiste en volledige schadevergoeding voor de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de schuld van de verdachte, ondanks zijn ontkenning. De verklaringen van de benadeelde partij en getuigen zijn als geloofwaardig beoordeeld. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft bevonden aan de mishandeling.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen door de politierechter. Het hof heeft deze vordering in zijn geheel toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van een totaalbedrag van € 5.666,73 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de strafmaat en de schadevergoeding in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005958-18
Uitspraak d.d.: 29 mei 2020
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2018 met het parketnummer 18-061970-18 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op

[geboortedatum] 1990, wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 15 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedings-maatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en zijn raadsman, mr. K.E. Wielenga, is aangevoerd en van hetgeen door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen van de tenlastelegging tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] van zijn fiets te slaan/schoppen/duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup ten gevolge heeft gehad.

Overweging omtrent het bewijs

De verdachte heeft in alle stadia van het onderzoek naar het aan hem ten laste gelegde delict ontkend zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. De verdediging heeft in het verlengde hiervan ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Wettig en overtuigend bewijs is naar het oordeel van het gerechtshof aanwezig in de vorm van onder meer de verklaring die [benadeelde partij] direct aansluitend op het aan de verdachte ten laste gelegde incident heeft afgelegd tegenover de politie. In die verklaring, die is vervat in het proces-verbaal van aangifte, heeft [benadeelde partij] de dader omschreven als een negroïde man die hem van zijn fiets heeft getrapt.
Evenals de verdediging heeft het gerechtshof in het politieonderzoek gelezen dat aangever [benadeelde partij] in een nader verhoor, later op dezelfde dag in het ziekenhuis nadat hij was geopereerd, heeft verklaard door een blanke man te zijn belaagd. In dezelfde passage van de verklaring heeft [benadeelde partij] daarnaast over die beschrijving verklaard dat hij niet zeker weet hoe de man er uit zag en dat het allemaal heel snel ging. Gelet op met name dit laatste, gaat het gerechtshof - voor zover het dit specifieke aspect van de zaak, de huidskleur van de dader, betreft - uit van de inhoud van de eerdere verklaring (de aangifte) van [benadeelde partij] , ter plaatse en "vers van de pers" afgelegd. Het gerechtshof acht die eerdere verklaring accuraat en geloofwaardig. Daarom gaat het gerechtshof er eveneens van uit dat [benadeelde partij] van de fiets is geschopt, ondanks dat in allerlei andere verklaringen wordt gesproken over het van de fiets slaan of duwen.
Steunbewijs voor het daderschap van de verdachte is aanwezig, onder meer in de verklaring van de getuige [getuige 1] , die heeft verteld dat hij een man met de fiets op de grond zag liggen en dat hij die man (het gerechtshof begrijpt dat die man [benadeelde partij] is) heeft gevraagd wat er gebeurd was, waarop die man ( [benadeelde partij] ) hem ( [getuige 1] ) heeft verteld dat hij van zijn fiets geslagen was. [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat hij heeft gezien dat een aantal meters verderop een agressieve man in bedwang werd gehouden door een aantal personen en dat één van die personen zei dat de persoon die agressief was, die man van de fiets geslagen of getrokken had.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij deze lezing geverifieerd heeft bij de man die bij de fiets was ( [benadeelde partij] ) en dat die man ( [benadeelde partij] ) die lezing heeft bevestigd en heeft aangegeven dat het de man met de muts op was. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat de agressieve man een muts op had en dat die man reageerde met wartaal.
De verdachte heeft in een verhoor tegen de politie verklaard dat hij in de bewuste nacht een muts op had. Vast staat daarnaast dat de verdachte ter plaatse was toen [benadeelde partij] van zijn fiets is getrapt. Aangever [benadeelde partij] heeft in een nadere verklaring aan de politie verteld dat hij, kort nadat hij is gevallen, heeft gezien dat een groepje personen bovenop de man die hem van zijn fiets had gewerkt dook en dat hij heeft gehoord dat die man wartaal uit sloeg.
Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de verdachte ter plaatse is aangehouden door de politie en dat [benadeelde partij] toen heeft verklaard dat de man die in bedwang werd gehouden door (de getuige) [getuige 2] hem ( [benadeelde partij] ) van zijn fiets heeft geslagen.
Uit de verklaring die deze getuige [getuige 2] heeft afgelegd volgt dat deze [getuige 2] ter plaatse een getinte man, die agressief reageerde en die weg wilde gaan, in bedwang heeft gehouden totdat de politie is gekomen.
Bovenstaande bewijsmiddelen wijzen naar het oordeel van het gerechtshof op het daderschap van de verdachte. Diverse aspecten, namelijk de aanwezigheid van de verdachte ter plaatse, het signalement van een getinte persoon die een muts draagt, het agressieve gedrag van de verdachte en het uitslaan van wartaal door de verdachte, alsmede de onmiddellijke herkenning van de verdachte ter plaatse door aangever [benadeelde partij] , identificeren hem als de dader.
Het door de verdediging veronderstelde daderschap van een ander dan de verdachte is naar het oordeel van het gerechtshof - mede ook gelet op de overtuiging die het gerechtshof ontleent aan de hierboven genoemde bewijsmiddelen - niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de gevoerde bewijsverweren.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] van zijn fiets te schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup ten gevolge heeft gehad.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [benadeelde partij] en hem naast ernstig lichamelijk letsel tevens behoorlijk veel schade, overlast en ongemak heeft bezorgd;
  • de omstandigheid dat het delict kennelijk vanuit het niets, zonder enige aanleiding, is gepleegd en aangever [benadeelde partij] onverhoeds is aangedaan;
  • de omstandigheid dat volgens de oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting ten aanzien van mishandeling met lichamelijk letsel als gevolg, in beginsel reeds een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren kan worden opgelegd.
In casus is sprake van
zwaarlichamelijk letsel en - zoals hieronder nader zal worden toegelicht - ook van recidive op het vlak van geweldsdelicten, hetgeen aanleiding kan geven tot het opleggen van een taakstraf van langere duur dan de oriëntatiepunten aangeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 april 2020, waaruit onder meer blijkt dat hij in Nederland in de jaren 2005 en 2006 is veroordeeld voor geweldsdelicten, hetgeen in 2006 heeft geresulteerd in de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn; het betreft aldus oudere veroordelingen; niettemin stelt het gerechtshof vast dat de verdachte een gewaarschuwd man is op het vlak van geweldsdelicten en dat hij desondanks opnieuw een geweldsdelict heeft gepleegd; dat laatste rekent het gerechtshof de verdachte aan;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof ziet met name in de specifieke recidive van de verdachte die hiervoor nader is aangeduid aanleiding tot de oplegging van een taakstraf van langere duur dan de oriëntatiepunten noemen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Gelet op het bovenstaande zal het gerechtshof de door de advocaat-generaal geëiste taakstraf opleggen, uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale en speciale preventie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 1.666,73 en immateriële schade ten bedrage van € 4.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Met betrekking tot de gevorderde schade overweegt het gerechtshof dat de onderbouwing daarvan deugdelijk is geleverd in de toelichting daarop door en namens de benadeelde partij, in de schriftelijke vordering, alsmede in de mondelinge toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de benadeelde partij aanvullend verklaard dat hij na het bewezen verklaarde incident nog aanzienlijke, voortdurende pijnklachten heeft ondervonden en dat daarin pas aanmerkelijke verbetering is gekomen sinds een pen in mei 2019 operatief is verwijderd uit zijn heup. Mede gelet op dit laatste is - anders dan de politierechter heeft geoordeeld - integrale toewijzing van de immateriële schade billijk te achten. Uit de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep is eveneens gebleken dat door de benadeelde partij schade beperkende maatregelen zijn genomen met betrekking tot de materiële schade. Mede daarom is - anders dan de politierechter heeft geoordeeld - integrale toewijzing van de materiële schade billijk te achten.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.666,73 (vijfduizend zeshonderdzesenzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.666,73 (duizend zeshonderdzesenzestig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.666,73 (vijfduizend zeshonderdzesenzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit
€ 1.666,73 (duizend zeshonderdzesenzestig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2018.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.