ECLI:NL:GHARL:2020:4123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
21-001637-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging en mishandeling tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en mishandeling van een beveiliger op een AZC-terrein. De feiten vonden plaats op 30 maart 2020, tijdens de coronacrisis, waarbij de verdachte de beveiliger bedreigde door in zijn gezicht te hoesten en te zeggen dat hij besmet was met het virus. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, maar het gerechtshof kwam tot de conclusie dat de bedreiging met zware mishandeling bewezen was, en dat de verdachte ook de mishandeling had gepleegd. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, gezien de omstandigheden van de coronacrisis, als een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de beveiliger moesten worden beschouwd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van voorarrest, en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de coronamaatregelen op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001637-20
Uitspraak d.d.: 29 mei 2020
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2020 met het parketnummer 18-087327-20 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,

thans verblijvende in de penitentiaire inrichting in [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 15 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, in de vorm van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling, alsmede dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan. Ter zake daarvan heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. Flach, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd en hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair aan hem ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsmede aan de onder 2 aan hem ten laste gelegde mishandeling. Ter zake daarvan heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voorts heeft de politierechter de gevangenhouding van de verdachte bevolen, alsmede de opheffing van diens voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de hechtenis gelijk wordt aan de duur van de straf.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] (zijnde een beveiliger van het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf] , werkzaam op een AZC-terrein) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - meermalen, althans eenmaal, (op korte afstand) in en/of in de richting van het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten/kuchen en/of
- ( hierbij) te roepen / die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "I give you the virus" en/of "I have the virus and you get it from me", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] , zijnde een beveiliger van het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf] en werkzaam voor de COA en/of op een AZC terrein, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
- meermalen, althans eenmaal, (op korte afstand) in en/of in de richting van het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten/kuchen en/of
- ( hierbij) te roepen / die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "I give you the virus" en/of "I have the virus and you get it from me", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een ambtenaar,
[benadeelde partij] , zijnde een beveiliger van het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf] , werkzaam voor de COA en/of op een AZC-terrein, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (op korte afstand) in en/of in de richting van het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten/kuchen en/of
- ( hierbij) te roepen / die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "I give you the virus" en/of "I have the virus and you get it from me".
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Overwegingen omtrent het bewijs

De verdachte heeft in alle stadia van het onderzoek naar de aan hem ten laste gelegde delicten ontkend zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Ter zake van de onder 1 primair ten laste gelegde bedreiging
Het gerechtshof acht bedreiging met zware mishandeling bewezen. Het op [benadeelde partij] afstappen en van korte afstand in zijn gezicht hoesten en daarbij de ten laste gelegde woorden “I give you the virus" en/of "I have the virus and you get it from me” te uiten deed verdachte op een moment waarop Nederland in een crisis verkeert vanwege de uitbraak van het coronavirus. Een virus dat uiterst besmettelijk is en waartegen geen vaccin bestaat.
Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid allerlei bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook op het moment van de toegangscontrole door [benadeelde partij] bekend waren. Verdachte wist ook van het coronavirus en deze bijzondere omstandigheden. Door in die omstandigheden dit gedrag te laten zien tegen [benadeelde partij] namelijk door “I give you the virus" en/of "I have the virus and you get it from me” te roepen en in zijn richting te hoesten, moet het gedrag van verdachte opgevat worden als een bedreiging aan het adres van [benadeelde partij] , die als beveiliger van het AZC werkzaam was. Uit die gedragingen kon bij [benadeelde partij] de redelijke vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus.
En die vrees was reëel gelet op de aard en de omstandigheden waaronder de bedreiging was geschied. Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling, omdat het virus heel ernstige klachten kan veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is, en waarbij het herstel lange tijd in beslag neemt.
Ten overvloede merkt het gerechtshof over het handelen van verdachte op dat het door de verdachte gestelde misverstand tussen hem en de beveiliger als gevolg van een taalbarrière niet aannemelijk is geworden, mede gelet op de verklaring van aangever en de verklaring van de getuige [getuige] .
Ter zake van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling
De verdediging heeft aangevoerd dat het op korte afstand in het gezicht hoesten van een andere persoon géén mishandeling is. Hiertoe is - onder verwijzing naar jurisprudentie - aangevoerd dat het bij mishandeling moet gaan om een schending van de lichamelijke integriteit, hetgeen ook kan inhouden het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, mits het een fysieke ervaring betreft. Ook het gerechtshof gaat uit van dit toetsingskader.
Voorts is door de verdediging gesteld dat niet is gebleken van een fysieke reactie van aangever op het hoesten van de verdachte, maar enkel van een psychische reactie, namelijk dat aangever zich vies voelde.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het gerechtshof bewezen dat de onder
2 ten laste gelegde feitelijke handelingen van de verdachte een vorm van mishandeling zijn. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. [1]
Het gerechtshof beziet het handelen van de verdachte in het licht van de omstandigheden zoals die zich ten tijde van het handelen van de verdachte voordeden. Het gerechtshof stelt vast dat de verdachte [benadeelde partij] naderde en hem toen van korte afstand meermalen in het gezicht heeft gehoest waarbij hij de bovenstaande woorden dat hij besmet was met het coronavirus uitsprak. Het gerechtshof stelt ook vast dat de verdachte dit deed in een tijd waarin het sinds 15 maart 2020 als een feit van algemene bekendheid mag heten dat afstand bewaren vanwege het voorkomen van verspreiding van het corona-virus de norm is. Landelijk dwingend advies is tevens dat indien men moet niesen of hoesten, dit in de elleboog te doen. Het hof beziet het gedrag van de verdachte en de logische reactie van [benadeelde partij] daarop tegen de achtergrond van die bijzondere omstandigheden, de geldende stringente omgangs- en gedragsinstructies ter voorkoming van verspreiding van het corona-virus. De verdachte heeft zich daar uitdrukkelijk niet aan gehouden toen hij [benadeelde partij] ondanks de waarschuwing door [benadeelde partij] dat de verdachte afstand moest houden, [benadeelde partij] lacherig bleef naderen om vervolgens [benadeelde partij] van korte afstand meermalen in het gezicht te hoesten. De verdachte heeft daarmee bij [benadeelde partij] opzettelijk een hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam teweeggebracht. Het gerechtshof stelt namelijk ook vast dat aangever [benadeelde partij] daardoor erg geschrokken was, zich vies voelde, zijn gezicht heeft schoongemaakt met alcohol. [benadeelde partij] heeft na contact met de GGD arts het advies gekregen naar huis te gaan om zich te douchen en zijn kleding te wassen. Uit zorg voor zijn zieke kind thuis is [benadeelde partij] na overleg met zijn vrouw niet naar zijn eigen woning gegaan maar heeft hij uiteindelijk langere tijd nadien elders verbleven.
Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachte door te handelen zoals de verdachte jegens [benadeelde partij] heeft gedaan hij [benadeelde partij] heeft mishandeld.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1, primair
hij op 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] , zijnde een beveiliger van het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf] , werkzaam op een AZC-terrein, heeft bedreigd met zware mishandeling, door meermalen op korte afstand in het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten en te roepen "I give you the virus" en "I have the virus and you get it from me".
2.
hij op 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een ambtenaar, [benadeelde partij] , zijnde een beveiliger van het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf] , werkzaam op een AZC-terrein, heeft mishandeld door meermalen op korte afstand in het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten en te roepen "I give you the virus" en "I have the virus and you get it from me".
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [benadeelde partij] en hem schade, overlast en ongemak heeft bezorgd;
  • de omstandigheid dat het delict kennelijk vanuit het niets, zonder enige aanleiding, is gepleegd en aangever [benadeelde partij] onverhoeds is aangedaan, terwijl [benadeelde partij] als beveiliger zijn werk deed, nota bene mede ten behoeve van de veiligheid van de verdachte zelf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 mei 2020, waaruit blijkt dat hij nimmer is veroordeeld;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd, alsmede bij de straffen die elders in Nederland plegen te worden opgelegd in vergelijkbare, aan SARS-CoV2 gerelateerde, strafzaken.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) die consequenties behoort te hebben voor de strafmaat, door de wijze waarop de verdachte door de politie met handboeien aan een lantaarnpaal is gefixeerd en achtereenvolgens is voorzien van een mondkapje, een spuugmasker en een papieren zak over zijn hoofd. Dit, zonder dat de noodzaak van die maatregelen en de proportionaliteit daarvan is gebleken, aangezien de verdachte daar niet hoestend en spugend rond liep en het al klaar was toen de politie daar kwam, aldus de verdediging. Dit levert een schending op van het bepaalde in artikel 7 van de Politiewet, dat voorschrijft dat het gebruik van geweld zo veel mogelijk dient te worden voorkomen, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering, aangezien aldus een nodeloze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte, aldus de verdediging.
Het gerechtshof is van oordeel dat het verweer van de verdediging niet opgaat. Het gerechtshof baseert dit op grond van de inhoud van het proces-verbaal van verbalisanten die met de aanhouding belast waren, in welk proces-verbaal op navolgbare wijze stap voor stap uitleg is gegeven over hun handelen jegens de verdachte in afwachting van diens overbrenging naar het politiebureau. Vanwege de mededeling van de verdachte zelf dat hij besmet was met het coronavirus is de verdachte, om een veilige afstand van hem te kunnen bewaren terwijl hij niet kon vluchten, in afwachting van de arrestantenbus door middel van handboeien aan een lantaarnpaal bevestigd. Eerst is bij verdachte een mondkapje omgedaan, nadat verdachte dat steeds verwijderde is hem vervolgens een spuugmasker aangebracht waarna de verdachte, toen dat evenmin werkte, na meerdere waarschuwingen een papieren zak over het gezicht aangebracht. Verbalisanten hebben dat aldus het proces-verbaal dusdanig gedaan dat ademen goed mogelijk was.
Het gerechtshof is van oordeel dat verbalisanten in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot het aanleggen van handboeien op de wijze zoals zij dat hebben gedaan teneinde hem op gepaste afstand onder controle te kunnen houden. Op grond van de aard van de verdenking, de mededeling van de verdachte zelf dat hij besmet was en de landelijke instructies waarin afstand bewaren ter voorkoming van besmetting voorop staat, viel redelijkerwijs gevaar te vrezen voor de veiligheid van verbalisanten.
Ook ten aanzien van het aanbrengen van mondbescherming dat uiteindelijk vanwege het gedrag van de verdachte zelf ondanks waarschuwingen uitmondde in een papieren zak, acht het gerechtshof onder de gegeven omstandigheden een redelijke keuze waarin proportioneel is gehandeld. Het gerechtshof is van oordeel dat het beoogde doel het aanbrengen van mondbescherming rechtvaardigt. Het gerechtshof is van oordeel dat verbalisanten in de aard van de verdenking waarvoor aanhouding plaatsvond, immers het aanhoesten van een ander op korte afstand, in redelijkheid aanleiding hebben kunnen vinden verdachte preventief mondbescherming aan te brengen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof hetgeen in dit kader is aangevoerd door de verdediging.
Het gerechtshof neemt met betrekking tot de op te leggen straf als uitgangspunt dat feiten zoals die bewezen zijn verklaard, waarbij de woordelijke dreiging van besmetting met het coronavirus jegens politieagenten, bewakers of hulpverleners wordt versterkt door spugen, proesten, niezen en zoals in dit geval hoesten, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Het gerechtshof stelt voorop dat de door de advocaat-generaal voor de feiten geëiste straf, gelet op de omstandigheden waaronder dit feit heeft plaatsgevonden, in beginsel op zijn plaats is. Het gerechtshof zou die gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, zonder meer kunnen opleggen en zou goed kunnen motiveren waarom dat passend en geboden zou zijn. Het gerechtshof in 's-Hertogenbosch heeft daaraan in een arrest overwegingen gewijd die daartoe tot voorbeeld strekken [2] . Eén van de overwegingen daaruit, waarin ook het gerechtshof in Leeuwarden zich kan vinden, is de vaststelling dat de huidige maatschappelijke situatie van het rondwaren van het coronavirus een uitzonderlijke toestand op lijkt te leveren, hetgeen maakt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van bedreiging en mishandeling niet richtinggevend kunnen zijn, aangezien die niet voor deze uitzonderlijke situatie zijn geschreven.
Het gerechtshof neemt ook in aanmerking dat de feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Gelet op al het bovenstaande acht het gerechtshof, alles afwegende, het opleggen van de
- eveneens door de politierechter opgelegde - gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale en speciale preventie passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 539,93. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Met betrekking tot de gevorderde schade overweegt het gerechtshof dat de onderbouwing daarvan deugdelijk is geleverd in de mondelinge toelichting door de benadeelde partij daarop ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij daarnaast een schriftelijke onderbouwing aan het gerechtshof overhandigd met betrekking tot de opgenomen verlofuren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en dat deze in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 55, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van 8 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 539,93 (vijfhonderdnegenendertig euro en drieënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 539,93 (vijfhonderdnegenendertig euro en drieënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 maart 2020.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.