ECLI:NL:GHARL:2020:4082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.276.364/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die onder een wettelijke schuldsaneringsregeling viel, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 19 maart 2020, waarin was vastgesteld dat hij tekortgeschoten was in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, namelijk op 30 maart 2020, terwijl de beroepstermijn op 27 maart 2020 eindigde. De appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege technische problemen en de coronacrisis, maar het hof oordeelde dat de overschrijding niet verschoonbaar was. Het hof benadrukte dat termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn en dat er slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt. De appellant en zijn beschermingsbewindvoerder waren op de hoogte van de uitspraak en hadden voldoende gelegenheid om tijdig hoger beroep in te stellen. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.276.364/01
(zaaknummer rechtbank C/16/16/580 R)
arrest van 28 mei 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. A.W. van Luipen, kantoorhoudende te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 juli 2016 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 maart 2020 is vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hiermee is de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder dat daarbij de zogenoemde schone lei is verstrekt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 30 maart 2020, heeft [appellant] het hof verzocht hem te ontvangen in zijn hoger beroep en voornoemd vonnis van 19 maart 2020 te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten, dan wel te verlengen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de e-mail van 11 mei 2020, de brief met bijlagen van 12 mei 2020 en de e-mail met bijlagen van 14 mei 2020, alle van mr. Van Luipen. Van mevrouw [B] (hierna te noemen: de bewindvoerder) is een brief met bijlagen van 12 mei 2020 ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2020 in verband met de maatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus plaatsgehad door middel van een Skype-videoverbinding. [appellant] is verschenen en heeft, bijgestaan door zijn advocaat, zijn stellingen toegelicht. Ook de bewindvoerder is verschenen. Mr. Van Luipen heeft het hof op voorhand zijn spreekaantekeningen toegezonden.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
Tegen het door de rechtbank in deze zaak gewezen vonnis stond voor [appellant] op grond van artikel 355 lid 1 Faillissementswet (Fw) gedurende acht dagen na de dag van die uitspraak, te weten 19 maart 2020, hoger beroep open. De appeltermijn eindigde dus op vrijdag 27 maart 2020. Het beroepschrift is op maandag 30 maart 2020 ter griffie van het hof ontvangen. De beroepstermijn is dus overschreden.
3.2
Aan het hof ligt de vraag voor of deze overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Daarbij staat voorop dat termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals in dit geval die van artikel 355 lid 1 Fw, van openbare orde zijn. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan de beroepstermijn moet dan ook strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering op die regel.
3.3
[appellant] voert ter onderbouwing van de verschoonbaarheid van de termijnover-schrijding het volgende aan. De beschermingsbewindvoerder heeft op 30 maart 2020 bij de advocaat geïnformeerd of hij hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van 19 maart 2020. De advocaat had op dat moment nog geen vonnis ontvangen, terwijl de beschermings-bewindvoerder dit wel aan hem had gemaild. De advocaat weerspreekt niet dat het vonnis aan hem is toegezonden maar betoogt dat sprake moet zijn geweest van een technische storing of een andere onvolkomenheid waardoor er iets mis is gegaan tussen verzending en ontvangst van de e-mail. In de betreffende periode is de coronacrisis aangevangen, waardoor er (aldus de advocaat) een groot beslag is gelegd op de voor het internet beschikbare bandbreedte. Normaal gesproken zou er eerder contact zijn geweest tussen de advocaat en de beschermingsbewindvoerder, maar vanwege de coronacrisis is dit anders verlopen en heeft contact eerst kort na het verstrijken van de appeltermijn plaatsgevonden. [appellant] bepleit clementie door het hof.
3.4
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat zij de uitspraak van de rechtbank één dag later, dus op 20 maart 2020 per post heeft ontvangen. Diezelfde dag heeft zij het vonnis per e-mail aan [appellant] en zijn beschermingsbewindvoerder, mevrouw [C] , gezonden. Zij gelooft wel dat sprake was in een piekbelasting van het internet en meent dat [appellant] ontvankelijk moet worden geacht in zijn hoger beroep.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Hierbij waren [appellant] en zijn beschermingsbewind-voerder alsmede de bewindvoerder aanwezig. Ter zitting is [appellant] op voorhand meegedeeld dat hem geen schone lei zou worden toegekend en dat de uitspraak in die zin zou volgen op 19 maart 2020, zodat [appellant] voldoende tijd zou hebben om een advocaat in te schakelen. De rechtbank heeft op 19 maart 2020 daadwerkelijk uitspraak gedaan en het vonnis diezelfde dag aan in ieder geval de bewindvoerder gezonden. De bewindvoerder heeft de uitspraak de volgende dag - 20 maart 2020 - ontvangen en terstond doorgemaild aan de beschermingsbewindvoerder en aan [appellant] . De beschermingsbewindvoerder heeft de bewindvoerder op maandag 23 maart 2020 geantwoord dat zij mr. Van Luipen bereid heeft gevonden om het hoger beroep in te stellen. Ter zitting van het hof is door mr. Van Luipen verklaard dat hij voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan door de beschermingsbewind-voerder is gevraagd of hij te zijner tijd bereid zou zijn om hoger beroep in te stellen, dat heeft hij toegezegd. Tussen het verzenden van het vonnis door de beschermingsbewindvoerder en de ontvangst daarvan door mr. Van Luipen is - zo stellen zij - iets misgegaan. Wanneer de beschermingsbewindvoerder de uitspraak van de rechtbank aan de advocaat zou hebben verzonden, is niet gesteld of gebleken. Pas op 30 maart 2020 - en derhalve na het verstrijken van de appeltermijn - is door de beschermingsbewindvoerder contact opgenomen met mr. Van Luipen.
3.6
Zowel [appellant] als zijn beschermingsbewindvoerder wisten derhalve op 5 maart 2020 al dat aan [appellant] in een op 19 maart 2020 uit te spreken vonnis geen schone lei zou worden toegekend. Zij hebben nagelaten op 19 maart 2020, of gedurende de beroeps-termijn op enig moment daarna, navraag te doen bij de rechtbank of inmiddels uitspraak was gedaan. Op 20 maart 2020 heeft de bewindvoerder het vonnis van 19 maart 2020 per e-mail naar [appellant] en zijn beschermingsbewindvoerder gestuurd. Beiden hebben dit vonnis diezelfde dag (20 maart 2020), ruim voor het verstrijken van de appeltermijn, ontvangen. Na verzending van de uitspraak door de beschermingsbewindvoerder naar de advocaat, is niet door dan wel namens [appellant] bewaakt dat tijdig hoger beroep is ingesteld, hoewel dat wel op de weg van [appellant] had gelegen. Onder die omstandigheden oordeelt het hof de termijnoverschrijding niet verschoonbaar en zal het [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. I. Tubben en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2020.