Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Schets van de rechtszaak
2.De processtukken in hoger beroep
3.De feiten
“
Na aanleiding van jullie mail gisteravond en met name de toonzetting daarvan lijkt het mij het beste dat onze wegen zich scheiden .. Ik kom vandaag de deur brengen en de stofzuiger ophalen .. Door de omstandigheden trek ik het op dit moment niet meer .. Ik begrijp uit de mail dat er al iemand in de startblokken staat dus zal ik een factuur maken incl. meer en minderwerk zodat jullie er niet aan tekort komen .. het spijt me dat het zo gelopen is.”
In een offerte d.d. 27 september 2015 (productie 7 bij conclusie van antwoord) heeft GTS Kleinbouw de kosten van het slopen van de bestaande wanden van de badkamer en het plaatsen van Ytong wanden begroot op € 2.983,97 incl. BTW.
4.De procedure voor de kantonrechter
Voor zover het beroep op verrekening niet opgaat, wil [appellant] in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de bedoelde kosten en schade. Het totaalbedrag daarvan is € 10.843,30, te verhogen met de wettelijke rente en met proceskosten.
5.De beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep gevorderd dat de vonnissen in conventie en in reconventie zullen worden vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog in hun geheel zullen worden afgewezen en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan [appellant] € 18.866.72 te betalen aan schadevergoeding, verhoogd met het bedrag van € 2.401,76 dat [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald en verder nog verhoogd met rente en proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep gevorderd om de veroordeling van [appellant] aan te vullen met veroordelingen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 5.737,08 en € 2.983,96, in beide gevallen incl. BTW en te verhogen met rente.
het daadwerkelijk verrichte werkin rekening zou brengen (zie § 40 memorie van grieven in het principaal hoger beroep), maar hij spreekt tegen dat deze afspraak inhield dat [geïntimeerde] op regiebasis mocht factureren.
Het hof vindt hier het volgende van. Indien [geïntimeerde] inderdaad, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, aan [appellant] heeft voorgesteld om ‘
de kosten tot dan toe’ in rekening te brengen, dan is nog niet duidelijk waarom [appellant] uit die woorden had moeten opmaken dat [geïntimeerde] daarmee de vaste aanneemsom opzij wilde zetten. Met
kostenkan ook (als kosten voor [appellant] ) de aanneemsom, verhoogd met meerwerk en verlaagd met minderwerk zijn bedoeld. [geïntimeerde] heeft niet uitgewerkt dat [appellant] uit andere feiten en omstandigheden had moeten begrijpen dat [geïntimeerde] het oog had op zijn eigen kosten en/of dat hij wilde dat de vaste aanneemsom niet meer zou gelden en/of dat er op regiebasis zou worden afgerekend. Daarom is niet van belang of [geïntimeerde] die woorden heeft gebruikt: partijen moeten op grond van de oorspronkelijke overeenkomst met elkaar afrekenen door de aanneemsom van € 5.881 tot uitgangspunt te nemen en vervolgens rekening te houden met het feit dat [geïntimeerde] het werk niet heeft afgemaakt.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep tegen deze uitkomst geen bezwaar gemaakt. Hij heeft wel aangevoerd dat de bouwtijd niet vast lag, maar daaraan heeft hij niet het gevolg verbonden dat de schatting op een hogere vergoeding had moeten uitkomen.
[appellant] heeft daarentegen wel bezwaar gemaakt tegen de uitkomst van de schatting, maar heeft zich in hoger beroep uitdrukkelijk neergelegd bij afrekenen alsof artikel 7:763 BW van toepassing zou zijn (zie § 40 memorie van grieven in het principaal hoger beroep). In § 79 van die memorie klaagt hij erover dat de kantonrechter er zelf
een situatie van artikel 7:763 BWvan heeft gemaakt, maar [appellant] bedoelt hiermee kennelijk dat hij [geïntimeerde] geen gelegenheid tot herstel van gebreken hoefde te geven omdat [geïntimeerde] destijds niet kon werken. Nergens leest het hof in de processtukken dat [appellant] de omvang van de vergoeding van het uitgevoerde gedeelte van het aangenomen werk op een andere manier wil vaststellen.
heeft wel het bezwaar gemaakt dat de kantonrechter daarbij onvoldoende nauwkeurig te werk is gegaan. Volgens hem wist (volgens [appellant] :
ook) [geïntimeerde] dat het afronden van het werk ongeveer € 2.250 incl. BTW zou kosten, met andere woorden: dat beide partijen er op 27/29 maart 2014 van uitgingen dat het voltooien van de in de offerte beschreven werkzaamheden met bijlevering van materialen ongeveer € 2.250 zou kosten.
[geïntimeerde] mocht dus voor het door hem uitgevoerde gedeelte van het werk dat in de offerte staat beschreven aanspraak maken op (€ 5.881 - € 2.250 =) € 3.631 incl. BTW. De grieven II en IV in het principaal hoger beroep slagen in zoverre.
Dit betekent ook dat [appellant] voor het voltooien van het aan [geïntimeerde] gegunde werk geen afzonderlijke vergoeding van [geïntimeerde] kan eisen, zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd in § 9 van de conclusie van antwoord in reconventie en § 104 van de memorie van antwoord/grieven. [appellant] betaalt aldus aan [geïntimeerde] een in redelijkheid bepaald gedeelte van de aanneemsom voor het gedeelte van het werk dat [geïntimeerde] heeft geleverd.
[geïntimeerde] vindt dat [appellant] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding, alleen al omdat [geïntimeerde] niet in verzuim verkeerde en geen gelegenheid heeft gekregen om zelf fouten te herstellen.
De kantonrechter heeft dit verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd: zij heeft weliswaar geoordeeld dat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde ter zake van de bouwtijd, maar niet ter zake van de kwaliteit van het geleverde werk.
[appellant] is het met dit laatste niet eens: met grief VII in het principaal hoger beroep voert hij onder meer aan dat voor zijn schadevordering geen ingebrekestelling nodig was omdat hij uit de houding van [geïntimeerde] heeft afgeleid en ook heeft mogen afleiden dat een aanmaning (tot herstel) nutteloos zou zijn.
hoeftte geven indien hij mag aannemen dat dat zinloos is.
Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] inderdaad uit de uitlatingen van [geïntimeerde] opmaken dat deze niet meer zou komen, ook niet voor eventueel herstel van wat er verkeerd zou zijn gegaan. [geïntimeerde] heeft daarmee namelijk duidelijk gemaakt dat hij niet meer (voor [appellant] ) kon werken: hij ‘trok het niet meer’, en ook dat het beter zou zijn om niet meer terug te komen (‘mij [lijkt het] het beste dat onze wegen zich scheiden’). Over wat partijen verder met elkaar hebben besproken is discussie. [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep ontkend dat hij ziek was of overspannen, waarmee hij ook heeft ontkend dat hij aan [appellant] heeft gezegd dat de dokter hem had verboden of afgeraden om te werken. Hij heeft op die zitting toegelicht dat zijn zoon destijds in het ziekenhuis lag en dat hij zich daarover grote zorgen maakte. Maar zelfs indien [geïntimeerde] aan [appellant] niet meer heeft gezegd dan dat de ziekenhuisopname van zijn zoon hem zorgen baarde en hij daarbij geen nadere toelichting heeft gegeven op zijn mening dat het beter was als partijen uit elkaar gingen, mocht [appellant] redelijkerwijs uit de mededelingen van [geïntimeerde] in diens mailbericht begrijpen dat [geïntimeerde] niets meer met hem te maken wilde hebben en voor [appellant] niet meer beschikbaar zou zijn voor welk werk dan ook.
Voor zover het door [geïntimeerde] geleverde werk gebrekkig was, is [geïntimeerde] in het licht hiervan zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt inzake zijn verplichting om eventueel bestaande gebreken in het gedeelte van het werk dat hij al had uitgevoerd te herstellen.
heeft in § 87 memorie van antwoord/grieven opgeworpen dat die gebreken, indien daarvan al sprake is, niet aan hem kunnen worden toegerekend, maar hij heeft niet uitgewerkt dat daarbij van overmacht sprake was.
gebreken in het uitgevoerde gedeelte van het werk
heeft op pagina 32 van zijn memorie van antwoord/grieven aangevoerd dat hij niet bekend is met de gebreken die [appellant] met de onderdelen d en f bedoelt, maar nu uit de specificatie van Buurse blijkt dat Buurse heeft gewerkt aan het ‘aanpassen keuken’ en een ‘trapkant profiel tegels badkamer + kit’ heeft geleverd, is dat verweer onvoldoende op de stellingen van [appellant] toegespitst. Dat [appellant] niet over deze gebreken heeft geklaagd staat aan toewijzing van de schadevergoeding evenmin in de weg: het beroep dat [geïntimeerde] heeft gedaan op de klachtplicht is in rechtsoverweging 4.5.2 van het eindvonnis verworpen en bij die verwerping sluit het hof zich aan.
Onderdeel d leidt tot toekenning aan [appellant] van een vergoeding van € 149,50 + 6% BTW voor ‘aanpassen keuken’ en € 19,05 + 21% BTW voor het leveren van een profiel.
[geïntimeerde] wijst er op pagina 25 van de memorie van antwoord/grieven op dat onderdeel e (€ 14,45 excl. 21% BTW voor klein materiaal) een materiaalpost is, maar waarom materiaalkosten niet als schade kunnen worden aangemerkt valt niet in te zien. Ook dit bedrag moet door [geïntimeerde] worden vergoed.
Onder j (‘uitvoering/voorbereiding’) gaat het volgens [appellant] voor 50%, dat is € 90,75 excl. BTW, om herstel van gebreken, maar [geïntimeerde] bestrijdt dit. Omdat [appellant] niet nader heeft toegelicht en ook al niet (specifiek) te bewijzen heeft aangeboden dat de helft van de onder j bedoelde kosten van
uitvoering/voorbereidingbetrekking heeft op herstel van gebreken, zal met deze kosten verder geen rekening worden gehouden.
In totaal komt aan [appellant] uit hoofde van post 2 (€ 149,50 + 6% BTW) + (€ 14,45 + 21% BTW) + (€ 19,05 + 21% BTW) = (€ 158,47 + € 17,49 + € 23,05) = € 199,01 toe.
Op de pagina’s 26 en 32 van de memorie van antwoord/grieven heeft [geïntimeerde] hiertegen als verweer gevoerd dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden in de factuur van Breukers worden genoemd. In § 69 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep heeft [appellant] onder meer aangeboden om de factuur van Breukers alsnog over te leggen. Gelet hierop en op het feit dat [geïntimeerde] niet eerder om inzage in die factuur heeft gevraagd zal het hof [appellant] in staat stellen om de factuur alsnog over te leggen. Het hof nodigt [appellant] uit om – ter voorkoming van verdere vertraging van deze zaak – daarbij feitelijk uit te werken welke van de door Breukers geleverde werkzaamheden / materialen betrekking hebben op herstel van gebreken en om welke gebreken het daarbij gaat.
[geïntimeerde] zal daarop mogen reageren.
afvoer keuken door dak app.’) en h (‘
materiaal afvoer keuken appartement’) door [appellant] zouden worden uitgevoerd/geleverd en dat de door hem gelegde aan- en afvoerpijpen in de badkamer van het appartement goed werkten.
Pas in hoger beroep is deze discussie gevoerd. Hierin ziet het hof aanleiding om [appellant] in staat te stellen tot het geven van een feitelijke toelichting waaruit blijkt welke gebreken hij bedoelt en onderscheid te maken tussen kosten van herstel van gebreken en kosten van het voltooien van het werk.
[geïntimeerde] zal mogen reageren.
Nu [geïntimeerde] niet kenbaar op deze schadepost heeft gereageerd en in zijn memorie van antwoord/grieven ook al niet heeft aangevoerd dat het om dezelfde schade ging die is bedoeld in de discussie tussen partijen over het afdoppen, zal het hof deze schadepost toewijzen. De schadepost bedraagt € 1.001,75 incl. BTW.
vloer uithakken en aansmeren badkamer’,
materiaal en dichting vloer badkamer’ en ‘
coördinatie/uitvoering extra werkzaamheden) en de toelichting van [appellant] in § 73 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep maken duidelijk dat [geïntimeerde] volgens [appellant] de badkamer onoordeelkundig heeft betegeld waardoor een schuifdeur niet kon worden geplaatst en dat [geïntimeerde] heeft erkend dat hij daarvoor verantwoordelijk is. De opmerkingen van [geïntimeerde] dat niet duidelijk is welk gebrek het betreft, dat het gaat om werkzaamheden die hij nog niet had uitgevoerd en dat [appellant] hem geen gelegenheid heeft gegeven om dit herstel zelf uit te voeren, stuiten af op de hierboven bedoelde specificaties van de werkzaamheden en op de omstandigheid dat [appellant] mocht aannemen dat [geïntimeerde] ook niet meer zou komen om herstelwerkzaamheden te verrichten (zie 5.8). Nu nader verweer ontbreekt zal ook deze schadepost – een bedrag van € 1.224,19 incl. BTW worden toegewezen.
[geïntimeerde] vecht de onpartijdigheid van (de medewerker van) Polygon aan, maar heeft aan dit verweer geen handen en voeten gegeven. Het hof ziet geen concrete reden voor twijfel op dit punt en gaat daarom uit van de juistheid van dat rapport voor zover daarin staat dat de vochtplekken in het plafond van de begane grond te wijten zijn aan een lekkage achter het douchepaneel. Dit bleek na daarachter te kijken met behulp van een endoscoop. Het bleek te gaan om de aansluitingen van de douche op de waterleiding, die tijdens het gebruik van de douche lekten.
erkent dat hij deze aansluitingen heeft gemonteerd en heeft aangevoerd dat hij dat deugdelijk heeft gedaan. [geïntimeerde] suggestie dat [appellant] , Buurse en/of nog een ander dan [geïntimeerde] na 27 maart 2014 aan die aansluitingen hebben gewerkt is slechts onderbouwd met de constatering dat [geïntimeerde] geen zicht had op wat er na 27 maart 2014 in de badkamer op de verdieping is gebeurd. Het ligt niet voor de hand dat iemand anders dan [geïntimeerde] heeft gewerkt aan de aansluitingen, die zich namelijk achter het douchepaneel bevinden, en dat is ook niet aannemelijk geworden.
Het feit dat [appellant] eind maart 2014 tevreden was over het werk helpt [geïntimeerde] evenmin, omdat [appellant] toen kennelijk niet heeft kunnen zien dat er met de douche iets mis was. De lekkage trad alleen op tijdens het douchen en endoscopisch onderzoek heeft dit aan het licht gebracht. Dit verklaart ook dat [appellant] pas in 2015 aan [geïntimeerde] heeft doorgegeven dat er lekkage in de badkamer optrad: Polygon heeft die lekkage tijdens een huisbezoek van 11 september 2015 geconstateerd.
De meeste werkzaamheden die hierin worden genoemd zouden blijkens de omschrijvingen plaatsvinden in/aan de badkamer, maar er is ook werk in/aan het kantoor aangeboden (schilderwerk) en van enkele onderdelen is niet vermeld op welke plaats die zouden worden uitgevoerd.
algehele lekkageproblematiek. Daarmee gaat hij er ten onrechte aan voorbij dat [appellant] al in eerste aanleg heeft toegelicht dat in het bedrag van € 2.983,96 geen kosten zijn opgenomen voor schilderwerk, sloopwerk en aanschaf van tegels en daaraan in hoger beroep heeft toegevoegd dat Florijn die uitgaven heeft begroot. [geïntimeerde] is verder niet ingegaan op de specificatie die in de offerte van Florijn is gegeven en heeft evenmin aangevoerd dat er andere redenen zijn om het het besproken onderdeel van de vordering van [appellant] geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Dat [appellant] geen sloop-, schilder- en/of betegelingskosten in zijn schadebegroting mocht opnemen heeft hij niet gemotiveerd aangevoerd. Dit betekent dat het hof de vordering van [appellant] ter zake van de lekkage als gevolg van onjuiste aansluiting van de douche op de waterleiding in hoger beroep op € 11.642,16 zal vaststellen indien [geïntimeerde] niet slaagt in het leveren van het onder 5.13 bedoelde tegenbewijs.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij de thermostaatkraan niet heeft aangebracht en dat [appellant] dat zou doen. [geïntimeerde] heeft een nieuwe radiator afgedopt, maar niet aangesloten.
heeft echter gesteld dat hij ook twee deuren heeft gesloopt en dat [appellant] dit niet heeft betwist.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] ter comparitie van 2 februari 2016 heeft verklaard dat hij twee deuren (in de badkamer en in de slaapkamer) heeft gesloopt en dat het een houten constructie betrof, waardoor
“het [slopen] meer werk [is] dan alleen muurtje weghalen”. [appellant] heeft tijdens die comparitie verklaard:
“Het merendeel hebben we zelf gedaan, behalve die deuren omdat dat specifiek was. Dat was de afspraak. (…) Wat ik kon heb ik gedaan. Ik kan niet een raamkozijn slopen, dat zou [geïntimeerde] doen.”Het hof leidt hieruit af dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] twee deuren en een raamkozijn zou slopen, dat deze werkzaamheden niet in de offerte zijn opgenomen en dat het dus om meerwerk gaat. Gelet op de stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de omvang en moeilijkheidsgraad van de werkzaamheden acht het hof het in rekening gebrachte loon ter hoogte van € 445,20 redelijk. Dit bedrag is door de kantonrechter toegewezen als een bedrag waarin de BTW is begrepen, zodat het hof zich bij gebreke van daartegen ingebrachte bezwaren daarbij zal aansluiten.
Het hof gaat voorbij aan de bewering van [appellant] dat de urenadministratie van [geïntimeerde] niet klopt omdat [appellant] dit kennelijk baseert op de onjuiste aanname dat [geïntimeerde] uitsluitend het slopen van een kozijn in rekening mag brengen.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens de tekst van de offerte zou [geïntimeerde] de drain leveren. [geïntimeerde] heeft niet feitelijk onderbouwd waaruit blijkt dat het door hem aangenomen werk op dit punt is beperkt. Daarom gaat het hof ervan uit dat van meerwerk ter zake van de drain geen sprake is. De kantonrechter heeft daarvoor in eerste aanleg aan loon € 18,55 incl. BTW toegewezen, omdat daartegen geen (afzonderlijk) verweer was gevoerd. Dat is in hoger beroep wel gedaan. Nu het leveren van de drain in de offerteprijs was inbegrepen, mocht [geïntimeerde] geen loon in rekening brengen voor leveringswerkzaamheden. Zijn vordering is op dit punt ongegrond en moet in zoverre worden afgewezen. De grief van [appellant] slaagt in zoverre.
[appellant] heeft betwist dat hij volgens afspraak met [geïntimeerde] de voorstrijkwerkzaamheden zelf zou uitvoeren. Gelet hierop zal het hof [geïntimeerde] in staat stellen om het bestaan van die afspraak te bewijzen. Indien hij daarin slaagt, vloeit uit het enkele feit dat [appellant] het voorstrijken niet had gedaan en druk op [geïntimeerde] uitoefende om de bouw spoedig te voltooien voort dat dit als opgedragen meerwerk heeft te gelden.
[appellant] heeft niet betwist dat hij volgens afspraak de tegels naar boven zou transporteren, maar heeft (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) aangevoerd dat hij dit heeft gedaan, op twee of drie dozen tegels na, en dat het naar boven brengen van twee of drie dozen hoogstens een kwartier kan hebben gekost.
Van [geïntimeerde] had in het licht van dit verweer mogen worden verwacht dat hij zijn stellingen op dit punt nader onderbouwde. Daarom zal het hof, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan, de vordering op dit punt afwijzen.
heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] zelf heeft aangeboden de kozijnen op te halen, omdat hij in de buurt was. [appellant] beroept zich er verder op dat het ophalen [geïntimeerde] nog geen kwartier kan hebben gekost.
Kennelijk hebben partijen geen afspraak gemaakt over een vergoeding voor het ophalen van het kozijn. [geïntimeerde] heeft niet beweerd dat hij [appellant] heeft gezegd daarvoor kosten in rekening te willen brengen, maar ook zonder een dergelijke mededeling had [appellant] redelijkerwijs moeten begrijpen dat [geïntimeerde] voor de daarmee gemoeide extra tijd een vergoeding wilde ontvangen. Dat hij dit gratis zou doen, ligt niet zonder meer voor de hand. Het hof vindt dat [geïntimeerde] , gelet op de extra tijd die daarmee was gemoeid, recht heeft op de een redelijke vergoeding en stelt die vergoeding vast op € 9,28 incl. BTW (15 minuten meerwerk), zoals de kantonrechter ook al heeft gedaan.
Het hof zal bij later arrest het bestreden vonnis ook op dit punt bekrachtigen.
De kantonrechter heeft voor de werkzaamheden in de woning in Haaksbergen een bedrag van € 166,95 incl. BTW aan arbeidsloon toegewezen.
[appellant] heeft als verweer aangevoerd dat [geïntimeerde] had toegezegd voor de werkzaamheden in de oude woning van [appellant] niets in rekening te brengen indien de opdracht tot verbouwing in de nieuwe woning met studio aan hem zou worden gegund en dit heeft [geïntimeerde] niet betwist. Aangezien de opdracht aan [geïntimeerde] is gegund, kan hij voor het werk in de oude woning niets in rekening brengen. Dat [geïntimeerde] de opdracht niet heeft afgerond, maakt niets uit. In zoverre slaagt de grief.
Het hof zal daarom deze meerwerkvordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] ter zake deze post geen materiaalkosten ad € 16,62 had mogen factureren, maar de vordering tot vergoeding daarvan is in eerste aanleg afgewezen en [geïntimeerde] heeft over die afwijzing in de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep niet geklaagd.
‘misschien één plank of zo’)– sloopafval heeft moeten afvoeren, zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag zal daarom worden afgewezen.
6.De slotsom
7.De beslissing
16 juni 2020om [appellant] in staat te stellen een akte te nemen, als bedoeld in rechtsoverweging 6.3;