ECLI:NL:GHARL:2020:4041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
200.192.522
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening tussen aannemer en opdrachtgever na gedeeltelijke uitvoering van werk met geschil over schadevergoeding en gebreken

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever over de afrekening van werkzaamheden die tegen een vaste prijs waren aangenomen, maar slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. De opdrachtgever, [appellant], heeft de aannemer, [geïntimeerde], opdracht gegeven voor bouwwerkzaamheden aan zijn woning en studio. Na een conflict over de voortgang van het werk heeft [geïntimeerde] aangegeven het werk niet af te maken. De opdrachtgever vordert schadevergoeding wegens het niet volledig uitvoeren van het werk en gebreken aan het geleverde werk. Het hof heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vorderingen van de opdrachtgever te onderbouwen en heeft partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren.

De kantonrechter had eerder in een eindvonnis geoordeeld dat de aannemer recht had op een vergoeding voor het uitgevoerde werk, maar dat de opdrachtgever ook recht had op schadevergoeding wegens gebreken. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rolzitting om partijen in staat te stellen hun vorderingen en verweren verder toe te lichten. De uitspraak van het hof is een tussenuitspraak, waarbij de definitieve beslissing over de vorderingen van beide partijen nog moet volgen. De zaak is complex door de verschillende vorderingen en tegenvorderingen, en de noodzaak om bewijs te leveren over de schade en de uitvoering van het werk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.192.522
(zaaknummer rechtbank Gelderland, kanton Zutphen: 4530528)
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellant]en
[appellante],
gezamenlijk wonend in [A] ,
appellanten in het principaal hoger beroep, geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, verweerders in reconventie,
hierna samen: [appellant] ,
advocaat: mr. K. Zeylmaker,
tegen:
[geïntimeerde], handelend onder de naam [geïntimeerde] Kleinbouw,
wonend in [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.F. ten Bruggencate.

1.Schets van de rechtszaak

1.1
In deze zaak gaat het om het afrekenen tussen een aannemer en zijn opdrachtgever ter zake van werk dat door de aannemer tegen een vaste prijs was aangenomen, maar dat door hem maar gedeeltelijk is afgemaakt. De vraag is of partijen bij het uiteengaan met elkaar zijn overeengekomen dat zij op regiebasis zouden afrekenen, en zo niet of de aannemer recht heeft op vergoedingen wegens meerwerk, terwijl daar tegenover staat dat de opdrachtgever vergoeding claimt van schade wegens het niet volledig uitvoeren van het werk en wegens gebreken aan het werk.
1.2
Het hof komt niet tot een einduitspraak, omdat het eerst gelegenheid moet geven voor bewijslevering. Het stelt bovendien de opdrachtgever in staat om enkele schadeposten toe te lichten.

2.De processtukken in hoger beroep

Op 23 januari 2018 heeft het hof een tussenarrest uitgesproken. Daarin staan de processtukken beschreven die het hof tot dan toe had ontvangen. Ingevolge dat tussenarrest is op 7 november 2018 een comparitie van partijen gehouden, waarvan het proces-verbaal in het procesdossier ligt. In het tussenarrest is geen oordeel over vorderingen gegeven.

3.De feiten

De kantonrechter heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden eindvonnis van 20 april 2016 de vaststaande feiten opgesomd. Samengevat en op onderdelen aangevuld gaat het in deze zaak om de volgende gebeurtenissen.
3.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] opgedragen om bouwwerkzaamheden uit te voeren met bijleveren van materialen aan/in een badkamer op de eerste verdieping van het woonhuis van [appellant] en aan/in een bij die woning behorende studio/appartement met badkamer. Wat in de offerte staat beschreven wordt hieronder steeds ‘het werk’ genoemd, waarmee tevens is bedoeld het bijleveren van materialen.
3.2
De offerte van [geïntimeerde] d.d. 14 september 2013 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) vermeldt als prijs voor het werk € 5.881,- incl. BTW.
3.3
Op 18 februari 2014 is [geïntimeerde] begonnen met de uitvoering van het werk. [geïntimeerde] heeft zowel in/aan de badkamer in het woonhuis, als in/aan de studio gewerkt.
3.4
Op 26 maart 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat [geïntimeerde] afspraken over het werktempo niet nakwam. Hierop antwoordde [geïntimeerde] op 27 maart 2014:

Na aanleiding van jullie mail gisteravond en met name de toonzetting daarvan lijkt het mij het beste dat onze wegen zich scheiden .. Ik kom vandaag de deur brengen en de stofzuiger ophalen .. Door de omstandigheden trek ik het op dit moment niet meer .. Ik begrijp uit de mail dat er al iemand in de startblokken staat dus zal ik een factuur maken incl. meer en minderwerk zodat jullie er niet aan tekort komen .. het spijt me dat het zo gelopen is.”
3.5
[appellant] heeft in maart/april 2014 Bouwbedrijf Buurse Bouw (hierna: Buurse) ingeschakeld. Buurse heeft hem € 6.726 incl. BTW in rekening gebracht. [appellant] heeft bovendien rekeningen van Bebo Tegels (hierna: ‘Bebo’; € 41,75 incl. BTW) en van Borggreve Installatiebedrijf (hierna: ‘Borggreve’; € 281,46 incl. BTW) betaald. Verder heeft [appellant] aan Buurse € 175,35 incl. BTW betaald voor werk aan zijn vroegere woning in Haaksbergen.
3.6
[geïntimeerde] heeft een factuur van 5 mei 2014 € 8.379,23 incl. BTW aan [appellant] gestuurd. Op deze factuur is niets betaald.
3.7
In een brief van 12 juni 2014 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellant] bij [geïntimeerde] geklaagd over gebrekkig werk.
3.8
De opstalverzekeraar van [appellant] heeft Polygon Nederland B.V. (hierna: Polygon) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar vochtplekken die in het plafond van [appellant] woning te zien waren. In een rapport naar aanleiding van een bezoek op 11 september 2015 heeft Polygon geschreven dat deze plekken waren te wijten aan vochtdoorslag via de naden van het douchepaneel in de badkamer boven die vochtplekken. Het vocht heeft bovendien de beplating achter wandtegels aangetast, waarna voegen tussen die tegels zijn gaan scheuren en tegels donkerder zijn geworden, aldus het rapport van Polygon.
In een offerte d.d. 27 september 2015 (productie 7 bij conclusie van antwoord) heeft GTS Kleinbouw de kosten van het slopen van de bestaande wanden van de badkamer en het plaatsen van Ytong wanden begroot op € 2.983,97 incl. BTW.

4.De procedure voor de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard om betaling te krijgen voor het door hem geleverde werk. [geïntimeerde] wilde afrekenen op regiebasis omdat partijen dat zo zouden hebben afgesproken en heeft op die basis betaling gevorderd van zijn factuur van 5 mei 2014, verhoogd met de wettelijke rente, incassokosten en proceskosten.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd. Hij heeft ontkend dat hij met [geïntimeerde] is overeengekomen om op een andere manier af te rekenen dan bij de opdracht is afgesproken en heeft vastgehouden aan de aanneemsom van € 5.881. Het gedeelte daarvan dat hij aan [geïntimeerde] zou moeten betalen, wil hij verrekenen met de kosten van Buurse, Bebo en Borggreve. Bovendien wil hij de schade waarover Polygon heeft gerapporteerd op [geïntimeerde] verhalen. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] tekort geschoten en in verzuim geraakt doordat hij het werk niet heeft afgemaakt en doordat hij, los daarvan, ook gebrekkig werk heeft geleverd.
Voor zover het beroep op verrekening niet opgaat, wil [appellant] in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de bedoelde kosten en schade. Het totaalbedrag daarvan is € 10.843,30, te verhogen met de wettelijke rente en met proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft [appellant] in het eindvonnis in conventie van 20 april 2016 veroordeeld om € 2.376,77 aan [geïntimeerde] te betalen, te verhogen met rente over de hoofdsom van € 2.066,77, en heeft de vorderingen in conventie voor het overige afgewezen. De toegewezen hoofdsom is het resultaat van optelling van € 4.410,75 als vergoeding voor het door [geïntimeerde] uitgevoerde gedeelte van het geoffreerde werk met € 639,98 wegens meerwerk, en vervolgens verrekening van het bedrag van € 2.983,96 als schade door de lekkage. De proceskosten in conventie zijn in het vonnis verdeeld: iedere partij draagt zijn eigen kosten. In reconventie is de vordering van [appellant] afgewezen omdat deze is verrekend met de vordering in conventie en is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4.4
In rechtsoverweging 4.4.1 van het bestreden vonnis staat dat [geïntimeerde] recht heeft op een vergoeding van € 1.176,02 excl. BTW wegens materiaal dat hij heeft geleverd, maar [appellant] is in de beslissing in dat vonnis niet afzonderlijk veroordeeld tot betaling van materiaalkosten.

5.De beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep

5.1
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep gevorderd dat de vonnissen in conventie en in reconventie zullen worden vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog in hun geheel zullen worden afgewezen en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan [appellant] € 18.866.72 te betalen aan schadevergoeding, verhoogd met het bedrag van € 2.401,76 dat [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald en verder nog verhoogd met rente en proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep gevorderd om de veroordeling van [appellant] aan te vullen met veroordelingen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 5.737,08 en € 2.983,96, in beide gevallen incl. BTW en te verhogen met rente.
conventie: de beëindiging van de overeenkomst
5.2
In zijn bericht van 27 maart 2014 heeft [geïntimeerde] laten weten dat hij het werk niet zou afmaken. In beginsel raakte hij door deze mededeling in verzuim doordat hij het werk had aangenomen en dus verplicht was om het werk te voltooien, tegen de overeengekomen prijs van € 5.881.
5.3
[geïntimeerde] beroept zich erop dat hij en [appellant] op 29 maart 2014 met elkaar hebben afgesproken dat [geïntimeerde] het werk niet af zou maken en een factuur aan [appellant] zou sturen voor het gedeelte daarvan dat hij al had afgerond. [appellant] erkent dat [geïntimeerde] niet meer zou komen werken en dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat [geïntimeerde]
het daadwerkelijk verrichte werkin rekening zou brengen (zie § 40 memorie van grieven in het principaal hoger beroep), maar hij spreekt tegen dat deze afspraak inhield dat [geïntimeerde] op regiebasis mocht factureren.
Het hof vindt hier het volgende van. Indien [geïntimeerde] inderdaad, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, aan [appellant] heeft voorgesteld om ‘
de kosten tot dan toe’ in rekening te brengen, dan is nog niet duidelijk waarom [appellant] uit die woorden had moeten opmaken dat [geïntimeerde] daarmee de vaste aanneemsom opzij wilde zetten. Met
kostenkan ook (als kosten voor [appellant] ) de aanneemsom, verhoogd met meerwerk en verlaagd met minderwerk zijn bedoeld. [geïntimeerde] heeft niet uitgewerkt dat [appellant] uit andere feiten en omstandigheden had moeten begrijpen dat [geïntimeerde] het oog had op zijn eigen kosten en/of dat hij wilde dat de vaste aanneemsom niet meer zou gelden en/of dat er op regiebasis zou worden afgerekend. Daarom is niet van belang of [geïntimeerde] die woorden heeft gebruikt: partijen moeten op grond van de oorspronkelijke overeenkomst met elkaar afrekenen door de aanneemsom van € 5.881 tot uitgangspunt te nemen en vervolgens rekening te houden met het feit dat [geïntimeerde] het werk niet heeft afgemaakt.
uitwerking van de afrekening
5.4
De kantonrechter heeft de regeling van artikel 7:763 BW toegepast (zie rechtsoverweging 4.4.4 van het bestreden eindvonnis). Dat wetsartikel is geschreven voor gevallen waarin de aannemer overlijdt of duurzaam arbeidsongeschikt wordt. Indien de aannemingsovereenkomst in een dergelijk geval wordt beëindigd, wordt de vergoeding voor de aannemer (of zijn erfgenamen) voor de verrichte arbeid en gemaakte kosten bepaald naar redelijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden. De kantonrechter is op basis hiervan uitgekomen op 75% van de aanneemsom, dit omdat van de totale bouwtijd van 2½ week ongeveer 25% resteerde.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep tegen deze uitkomst geen bezwaar gemaakt. Hij heeft wel aangevoerd dat de bouwtijd niet vast lag, maar daaraan heeft hij niet het gevolg verbonden dat de schatting op een hogere vergoeding had moeten uitkomen.
[appellant] heeft daarentegen wel bezwaar gemaakt tegen de uitkomst van de schatting, maar heeft zich in hoger beroep uitdrukkelijk neergelegd bij afrekenen alsof artikel 7:763 BW van toepassing zou zijn (zie § 40 memorie van grieven in het principaal hoger beroep). In § 79 van die memorie klaagt hij erover dat de kantonrechter er zelf
een situatie van artikel 7:763 BWvan heeft gemaakt, maar [appellant] bedoelt hiermee kennelijk dat hij [geïntimeerde] geen gelegenheid tot herstel van gebreken hoefde te geven omdat [geïntimeerde] destijds niet kon werken. Nergens leest het hof in de processtukken dat [appellant] de omvang van de vergoeding van het uitgevoerde gedeelte van het aangenomen werk op een andere manier wil vaststellen.
heeft wel het bezwaar gemaakt dat de kantonrechter daarbij onvoldoende nauwkeurig te werk is gegaan. Volgens hem wist (volgens [appellant] :
ook) [geïntimeerde] dat het afronden van het werk ongeveer € 2.250 incl. BTW zou kosten, met andere woorden: dat beide partijen er op 27/29 maart 2014 van uitgingen dat het voltooien van de in de offerte beschreven werkzaamheden met bijlevering van materialen ongeveer € 2.250 zou kosten.
5.5
[geïntimeerde] heeft ter comparitie in eerste aanleg gezegd dat er op ‘de 23e’ (mogelijk is daarmee 29 maart 2014 bedoeld) nog voor € 500 à € 600 werk gedaan moest worden (zie pagina 11 onderaan van het proces-verbaal d.d. 2 februari 2016). Hier gaat het om de vaststelling van de aanspraak van [geïntimeerde] op betaling voor geleverd werk, zodat het op zijn weg had gelegen om feitelijk te onderbouwen dat er eind maart 2014 nog maar voor € 500 à € 600 moest worden gedaan. Die onderbouwing onderbreekt. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerde] op de aanneemsom een bedrag van € 2.250 in mindering had moeten brengen. Dit is gelet op de door [appellant] bedoelde inschatting van de waarde van het resterende werk redelijk en daarbij zijn alle omstandigheden in acht genomen, zoals in artikel 7:763 BW bedoeld.
[geïntimeerde] mocht dus voor het door hem uitgevoerde gedeelte van het werk dat in de offerte staat beschreven aanspraak maken op (€ 5.881 - € 2.250 =) € 3.631 incl. BTW. De grieven II en IV in het principaal hoger beroep slagen in zoverre.
Dit betekent ook dat [appellant] voor het voltooien van het aan [geïntimeerde] gegunde werk geen afzonderlijke vergoeding van [geïntimeerde] kan eisen, zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd in § 9 van de conclusie van antwoord in reconventie en § 104 van de memorie van antwoord/grieven. [appellant] betaalt aldus aan [geïntimeerde] een in redelijkheid bepaald gedeelte van de aanneemsom voor het gedeelte van het werk dat [geïntimeerde] heeft geleverd.
5.6
Rechtsoverweging 4.4.1 van het bestreden eindvonnis houdt een aankondiging in dat [appellant] zal worden veroordeeld om € 1.176,02 excl. BTW te betalen wegens geleverd materiaal, maar bij de veroordeling van [appellant] tot betaling van een hoofdsom van € 2.066,77 is niet afzonderlijk rekening gehouden met materiaalkosten. De hoofdsom van € 2.066,77 is de uitkomst van optelling van 75% van de aanneemsom met het meerwerk en vervolgens aftrek van de schade waarvoor [geïntimeerde] volgens het vonnis aansprakelijk is. Over meerwerk en schadevergoeding volgt hieronder meer, maar uit de rekensom blijkt dat rechtsoverweging 4.4.1 kennelijk bij vergissing in het vonnis is gekomen – kennelijk is [appellant] daardoor op het verkeerde been is gezet. Grief 1 in het principaal hoger beroep, waarmee [appellant] klaagt over een veroordeling tot afzonderlijke betaling van materiaalkosten, kan echter hoe dan ook voor [appellant] niet tot een betere uitkomst van de procedure leiden.
schadevergoeding in de vorm van herstelkosten
5.7
[appellant] maakt aanspraak op vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in de vorm van de rekeningen van Buurse, Borggreve en Bebo.
[geïntimeerde] vindt dat [appellant] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding, alleen al omdat [geïntimeerde] niet in verzuim verkeerde en geen gelegenheid heeft gekregen om zelf fouten te herstellen.
De kantonrechter heeft dit verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd: zij heeft weliswaar geoordeeld dat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde ter zake van de bouwtijd, maar niet ter zake van de kwaliteit van het geleverde werk.
[appellant] is het met dit laatste niet eens: met grief VII in het principaal hoger beroep voert hij onder meer aan dat voor zijn schadevordering geen ingebrekestelling nodig was omdat hij uit de houding van [geïntimeerde] heeft afgeleid en ook heeft mogen afleiden dat een aanmaning (tot herstel) nutteloos zou zijn.
5.8
[geïntimeerde] heeft dit laatste in de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep ontkend door aan te voeren dat [appellant] hem geen kans heeft gegeven om gebreken te herstellen, maar dat is geen steekhoudende motivering van zijn verweer doordat een opdrachtgever die kans juist niet
hoeftte geven indien hij mag aannemen dat dat zinloos is.
Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] inderdaad uit de uitlatingen van [geïntimeerde] opmaken dat deze niet meer zou komen, ook niet voor eventueel herstel van wat er verkeerd zou zijn gegaan. [geïntimeerde] heeft daarmee namelijk duidelijk gemaakt dat hij niet meer (voor [appellant] ) kon werken: hij ‘trok het niet meer’, en ook dat het beter zou zijn om niet meer terug te komen (‘mij [lijkt het] het beste dat onze wegen zich scheiden’). Over wat partijen verder met elkaar hebben besproken is discussie. [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep ontkend dat hij ziek was of overspannen, waarmee hij ook heeft ontkend dat hij aan [appellant] heeft gezegd dat de dokter hem had verboden of afgeraden om te werken. Hij heeft op die zitting toegelicht dat zijn zoon destijds in het ziekenhuis lag en dat hij zich daarover grote zorgen maakte. Maar zelfs indien [geïntimeerde] aan [appellant] niet meer heeft gezegd dan dat de ziekenhuisopname van zijn zoon hem zorgen baarde en hij daarbij geen nadere toelichting heeft gegeven op zijn mening dat het beter was als partijen uit elkaar gingen, mocht [appellant] redelijkerwijs uit de mededelingen van [geïntimeerde] in diens mailbericht begrijpen dat [geïntimeerde] niets meer met hem te maken wilde hebben en voor [appellant] niet meer beschikbaar zou zijn voor welk werk dan ook.
Voor zover het door [geïntimeerde] geleverde werk gebrekkig was, is [geïntimeerde] in het licht hiervan zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt inzake zijn verplichting om eventueel bestaande gebreken in het gedeelte van het werk dat hij al had uitgevoerd te herstellen.
heeft in § 87 memorie van antwoord/grieven opgeworpen dat die gebreken, indien daarvan al sprake is, niet aan hem kunnen worden toegerekend, maar hij heeft niet uitgewerkt dat daarbij van overmacht sprake was.
gebreken in het uitgevoerde gedeelte van het werk
5.9
Bij de bespreking van de door [appellant] gestelde gebreken volgt het hof de specificaties van Buurse die door [appellant] als productie 2 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg zijn overgelegd.
5.9.1
Post 1 Kozijn badkamer appartement (toelichting hof: appartement = studio)[appellant] heeft in § 65 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep gesteld dat het hierbij gaat om afronding van het werk en [geïntimeerde] heeft dit in § 71 memorie van antwoord/grieven erkend. Daarvoor wordt geen afzonderlijke vergoeding toegekend, omdat het bedrag van € 2.250 het nadeel dat het werk niet is afgemaakt wegneemt.
5.9.2
Post 2: Appartement bouwkundigVan deze post wil [appellant] een gedeelte van € 259,40 excl. BTW bij [geïntimeerde] in rekening brengen als schade die het gevolg is van gebreken.
heeft op pagina 32 van zijn memorie van antwoord/grieven aangevoerd dat hij niet bekend is met de gebreken die [appellant] met de onderdelen d en f bedoelt, maar nu uit de specificatie van Buurse blijkt dat Buurse heeft gewerkt aan het ‘aanpassen keuken’ en een ‘trapkant profiel tegels badkamer + kit’ heeft geleverd, is dat verweer onvoldoende op de stellingen van [appellant] toegespitst. Dat [appellant] niet over deze gebreken heeft geklaagd staat aan toewijzing van de schadevergoeding evenmin in de weg: het beroep dat [geïntimeerde] heeft gedaan op de klachtplicht is in rechtsoverweging 4.5.2 van het eindvonnis verworpen en bij die verwerping sluit het hof zich aan.
Onderdeel d leidt tot toekenning aan [appellant] van een vergoeding van € 149,50 + 6% BTW voor ‘aanpassen keuken’ en € 19,05 + 21% BTW voor het leveren van een profiel.
[geïntimeerde] wijst er op pagina 25 van de memorie van antwoord/grieven op dat onderdeel e (€ 14,45 excl. 21% BTW voor klein materiaal) een materiaalpost is, maar waarom materiaalkosten niet als schade kunnen worden aangemerkt valt niet in te zien. Ook dit bedrag moet door [geïntimeerde] worden vergoed.
Onder j (‘uitvoering/voorbereiding’) gaat het volgens [appellant] voor 50%, dat is € 90,75 excl. BTW, om herstel van gebreken, maar [geïntimeerde] bestrijdt dit. Omdat [appellant] niet nader heeft toegelicht en ook al niet (specifiek) te bewijzen heeft aangeboden dat de helft van de onder j bedoelde kosten van
uitvoering/voorbereidingbetrekking heeft op herstel van gebreken, zal met deze kosten verder geen rekening worden gehouden.
In totaal komt aan [appellant] uit hoofde van post 2 (€ 149,50 + 6% BTW) + (€ 14,45 + 21% BTW) + (€ 19,05 + 21% BTW) = (€ 158,47 + € 17,49 + € 23,05) = € 199,01 toe.
5.9.3
Post 3: E-werkzaamheden appartement ‘conform factuur Breukers d.d. 25-04-2014[appellant] heeft niet duidelijk gemaakt om welke werkzaamheden het gaat. Hij heeft aangeboden om te bewijzen dat het bij deze post ad € 1.362,36 incl. BTW voor een deel gaat om kosten van herstel van gebreken en voor het overige om de kosten van voltooiing van het werk. Om dit praktisch op te lossen stelt hij voor om de helft aan afwerking en de andere helft aan herstel toe te dichten.
Op de pagina’s 26 en 32 van de memorie van antwoord/grieven heeft [geïntimeerde] hiertegen als verweer gevoerd dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden in de factuur van Breukers worden genoemd. In § 69 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep heeft [appellant] onder meer aangeboden om de factuur van Breukers alsnog over te leggen. Gelet hierop en op het feit dat [geïntimeerde] niet eerder om inzage in die factuur heeft gevraagd zal het hof [appellant] in staat stellen om de factuur alsnog over te leggen. Het hof nodigt [appellant] uit om – ter voorkoming van verdere vertraging van deze zaak – daarbij feitelijk uit te werken welke van de door Breukers geleverde werkzaamheden / materialen betrekking hebben op herstel van gebreken en om welke gebreken het daarbij gaat.
[geïntimeerde] zal daarop mogen reageren.
5.9.4
Post 4: W-installaties appartementDe onderdelen a, b, d en e hebben volgens [appellant] betrekking op herstelkosten en de onderdelen f en g zowel op herstelkosten als op de kosten van het afbouwen, waarbij [appellant] opnieuw heeft voorgesteld uit te gaan van een 50/50-verdeling. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat gas en elektra (a, f en mogelijk is daarmee ook g bedoeld) niet door hem zouden worden aangesloten de installateur was nog niet langsgekomen dat de onderdelen c (‘
afvoer keuken door dak app.’) en h (‘
materiaal afvoer keuken appartement’) door [appellant] zouden worden uitgevoerd/geleverd en dat de door hem gelegde aan- en afvoerpijpen in de badkamer van het appartement goed werkten.
Pas in hoger beroep is deze discussie gevoerd. Hierin ziet het hof aanleiding om [appellant] in staat te stellen tot het geven van een feitelijke toelichting waaruit blijkt welke gebreken hij bedoelt en onderscheid te maken tussen kosten van herstel van gebreken en kosten van het voltooien van het werk.
[geïntimeerde] zal mogen reageren.
5.9.5
Post 05 W-installaties woonhuisOnderdeel a ziet op een gebrek dat door Buurse was geconstateerd en de onderdelen b, c en d op herstelkosten van lekkage.
Nu [geïntimeerde] niet kenbaar op deze schadepost heeft gereageerd en in zijn memorie van antwoord/grieven ook al niet heeft aangevoerd dat het om dezelfde schade ging die is bedoeld in de discussie tussen partijen over het afdoppen, zal het hof deze schadepost toewijzen. De schadepost bedraagt € 1.001,75 incl. BTW.
5.9.6
Post 06 Tegelwerk badkamer bovenDit heeft volgens [appellant] betrekking op het afronden van het werk van [geïntimeerde] , aldus [appellant] , zodat een vergoeding voor deze kosten besloten ligt in de korting van € 2.250 op de aanneemsom. Deze kosten kan [appellant] daarom niet tevens afzonderlijk aan [geïntimeerde] in rekening brengen.
5.9.7
Post 07 DiversenDe beschrijving van de onderdelen a tot en met c (‘
vloer uithakken en aansmeren badkamer’,
materiaal en dichting vloer badkamer’ en ‘
coördinatie/uitvoering extra werkzaamheden) en de toelichting van [appellant] in § 73 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep maken duidelijk dat [geïntimeerde] volgens [appellant] de badkamer onoordeelkundig heeft betegeld waardoor een schuifdeur niet kon worden geplaatst en dat [geïntimeerde] heeft erkend dat hij daarvoor verantwoordelijk is. De opmerkingen van [geïntimeerde] dat niet duidelijk is welk gebrek het betreft, dat het gaat om werkzaamheden die hij nog niet had uitgevoerd en dat [appellant] hem geen gelegenheid heeft gegeven om dit herstel zelf uit te voeren, stuiten af op de hierboven bedoelde specificaties van de werkzaamheden en op de omstandigheid dat [appellant] mocht aannemen dat [geïntimeerde] ook niet meer zou komen om herstelwerkzaamheden te verrichten (zie 5.8). Nu nader verweer ontbreekt zal ook deze schadepost – een bedrag van € 1.224,19 incl. BTW worden toegewezen.
lekkage door wateraansluitingen van de douche: aansprakelijkheid
5.1
[appellant] stelt schade te hebben geleden als gevolg van lekkage die optrad doordat [geïntimeerde] de wateraansluitingen achter de douchewand niet waterdicht had gemonteerd. In het bestreden vonnis hiervoor een schadepost van € 2.983,96 incl. BTW toegewezen, zoals gevorderd. Met grief VIII in het principaal hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verhoogd tot € 11.642,16 incl. BTW. Met grief II in het incidenteel hoger beroep bestrijdt [geïntimeerde] dat hij aansprakelijk is. [geïntimeerde] bestrijdt bovendien de gestelde omvang van de schade.
5.11
Het hof zal eerst beoordelen of [geïntimeerde] aansprakelijk is ter zake van een lekkage van de wateraansluitingen. [appellant] heeft daartoe een rapport overgelegd van Polygon, dat is opgesteld op verzoek van een verzekeraar van [appellant] .
[geïntimeerde] vecht de onpartijdigheid van (de medewerker van) Polygon aan, maar heeft aan dit verweer geen handen en voeten gegeven. Het hof ziet geen concrete reden voor twijfel op dit punt en gaat daarom uit van de juistheid van dat rapport voor zover daarin staat dat de vochtplekken in het plafond van de begane grond te wijten zijn aan een lekkage achter het douchepaneel. Dit bleek na daarachter te kijken met behulp van een endoscoop. Het bleek te gaan om de aansluitingen van de douche op de waterleiding, die tijdens het gebruik van de douche lekten.
erkent dat hij deze aansluitingen heeft gemonteerd en heeft aangevoerd dat hij dat deugdelijk heeft gedaan. [geïntimeerde] suggestie dat [appellant] , Buurse en/of nog een ander dan [geïntimeerde] na 27 maart 2014 aan die aansluitingen hebben gewerkt is slechts onderbouwd met de constatering dat [geïntimeerde] geen zicht had op wat er na 27 maart 2014 in de badkamer op de verdieping is gebeurd. Het ligt niet voor de hand dat iemand anders dan [geïntimeerde] heeft gewerkt aan de aansluitingen, die zich namelijk achter het douchepaneel bevinden, en dat is ook niet aannemelijk geworden.
Het feit dat [appellant] eind maart 2014 tevreden was over het werk helpt [geïntimeerde] evenmin, omdat [appellant] toen kennelijk niet heeft kunnen zien dat er met de douche iets mis was. De lekkage trad alleen op tijdens het douchen en endoscopisch onderzoek heeft dit aan het licht gebracht. Dit verklaart ook dat [appellant] pas in 2015 aan [geïntimeerde] heeft doorgegeven dat er lekkage in de badkamer optrad: Polygon heeft die lekkage tijdens een huisbezoek van 11 september 2015 geconstateerd.
5.12
[geïntimeerde] klaagt er ten onrechte over dat hij geen contra-expertise heeft kunnen leveren: het stond [geïntimeerde] vrij om een deskundige in te schakelen, maar hij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het hof ziet zelf geen aanleiding voor nader deskundigenonderzoek.
5.13
Op grond van het voorgaande vindt het hof voorshands dat de kantonrechter terecht [geïntimeerde] heeft veroordeeld om aan [appellant] de schade te vergoeden die het gevolg is van de gebrekkige aansluitingen van de douche, tenzij [geïntimeerde] alsnog tegenbewijs levert tegen de stelling dat hij deze aansluitingen niet waterdicht heeft gemaakt. Het hof zal [geïntimeerde] tot dat tegenbewijs toelaten.
de omvang van de schade door lekkage in/achter de douche
5.14
De door [appellant] in het principaal hoger beroep overgelegde offerte van Fa. Florijn en Zn (hierna: Florijn – productie 1 bij memorie van grieven in het principaal hoger beroep) komt uit op een bedrag van € 11.642,16 incl. BTW. Florijn biedt sloopwerk in de badkamer aan, stukadoorswerk, tegelwerk in de badkamer, herstel van plafonds, werk aan de wanden en schilderwerk. De offerte bevat ook posten voor werk van de installateur en voor algemene kosten.
De meeste werkzaamheden die hierin worden genoemd zouden blijkens de omschrijvingen plaatsvinden in/aan de badkamer, maar er is ook werk in/aan het kantoor aangeboden (schilderwerk) en van enkele onderdelen is niet vermeld op welke plaats die zouden worden uitgevoerd.
5.15
[geïntimeerde] vindt het niet duidelijk om welke lekkage(s) het hier gaat en wijst erop dat de offerte van Florijn betrekking heeft op een
algehele lekkageproblematiek. Daarmee gaat hij er ten onrechte aan voorbij dat [appellant] al in eerste aanleg heeft toegelicht dat in het bedrag van € 2.983,96 geen kosten zijn opgenomen voor schilderwerk, sloopwerk en aanschaf van tegels en daaraan in hoger beroep heeft toegevoegd dat Florijn die uitgaven heeft begroot. [geïntimeerde] is verder niet ingegaan op de specificatie die in de offerte van Florijn is gegeven en heeft evenmin aangevoerd dat er andere redenen zijn om het het besproken onderdeel van de vordering van [appellant] geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Dat [appellant] geen sloop-, schilder- en/of betegelingskosten in zijn schadebegroting mocht opnemen heeft hij niet gemotiveerd aangevoerd. Dit betekent dat het hof de vordering van [appellant] ter zake van de lekkage als gevolg van onjuiste aansluiting van de douche op de waterleiding in hoger beroep op € 11.642,16 zal vaststellen indien [geïntimeerde] niet slaagt in het leveren van het onder 5.13 bedoelde tegenbewijs.
andere schade
5.15.1
[appellant] heeft in eerste aanleg ook andere schadeposten opgevoerd, maar ter zake daarvan heeft de kantonrechter hem geen aanspraak op vergoeding toegekend. Met grief VIII in het principaal hoger beroep stelt hij in hoger beroep dat [geïntimeerde] hem tevens de uitgaven moet vergoeden aan Borggreve en aan Bebo Tegels. Er lekte namelijk water uit een door [geïntimeerde] gemonteerde thermostaatkraan (van de centrale verwarming) in de badkamer op de eerste verdieping van de woning. De oorzaak was het ontbreken van een dop. Dit probleem is eerst door [appellant] verholpen, maar daarna trad er opnieuw lekkage op en heeft [appellant] Borggreve ingeschakeld, die daarvoor € 281,46 incl. BTW aan [appellant] in rekening heeft gebracht. Het gevolg was verder dat nieuwe tegels moesten worden aangeschaft, waarvoor [appellant] de rekening van € 41,75 van Bebo heeft betaald, aldus nog steeds [appellant] .
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij de thermostaatkraan niet heeft aangebracht en dat [appellant] dat zou doen. [geïntimeerde] heeft een nieuwe radiator afgedopt, maar niet aangesloten.
5.15.2
Het hof zal [appellant] in staat zal stellen om, zoals door hem aangeboden, met zijn getuigenverklaring (aanvullend) te bewijzen dat [geïntimeerde] de thermostaatkraan had moeten afdoppen voordat hij het werk verliet en dat [geïntimeerde] dat niet heeft gedaan.
meerwerk
5.16
[geïntimeerde] maakt aanspraak op vergoeding van meerwerk. Met productie 6 bij inleidende dagvaarding heeft hij elf meerwerkposten opgesomd. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] erin berust dat de posten 7, 10 en 11 in het eindvonnis van de kantonrechter werden afgewezen, zodat het hof niet verder zal ingaan op die posten. Hieronder bespreekt het hof de overige meerwerkposten.
5.16.1
Post 1. Sloopwerk studio (principaal hoger beroep)
Op de offerte van 14 september 2013 staat onder het kopje “Niet bij offerte inbegrepen” beschreven: “sloopwerk en afvoeren afval”. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij 12 uur sloopwerk heeft verricht. [appellant] heeft gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] zo lang bezig is geweest met het slopen van de raamkozijnen en de deuren. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] als extra werk enkel één raamkozijn van 50 centimeter bij 120 centimeter heeft gesloopt en dat dit maximaal vijf uur in beslag kan hebben genomen. Volgens [appellant] kloppen de uren die [geïntimeerde] heeft opgegeven niet met de uren die hij op de factuur heeft vermeld.
heeft echter gesteld dat hij ook twee deuren heeft gesloopt en dat [appellant] dit niet heeft betwist.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] ter comparitie van 2 februari 2016 heeft verklaard dat hij twee deuren (in de badkamer en in de slaapkamer) heeft gesloopt en dat het een houten constructie betrof, waardoor
“het [slopen] meer werk [is] dan alleen muurtje weghalen”. [appellant] heeft tijdens die comparitie verklaard:
“Het merendeel hebben we zelf gedaan, behalve die deuren omdat dat specifiek was. Dat was de afspraak. (…) Wat ik kon heb ik gedaan. Ik kan niet een raamkozijn slopen, dat zou [geïntimeerde] doen.”Het hof leidt hieruit af dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] twee deuren en een raamkozijn zou slopen, dat deze werkzaamheden niet in de offerte zijn opgenomen en dat het dus om meerwerk gaat. Gelet op de stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de omvang en moeilijkheidsgraad van de werkzaamheden acht het hof het in rekening gebrachte loon ter hoogte van € 445,20 redelijk. Dit bedrag is door de kantonrechter toegewezen als een bedrag waarin de BTW is begrepen, zodat het hof zich bij gebreke van daartegen ingebrachte bezwaren daarbij zal aansluiten.
Het hof gaat voorbij aan de bewering van [appellant] dat de urenadministratie van [geïntimeerde] niet klopt omdat [appellant] dit kennelijk baseert op de onjuiste aanname dat [geïntimeerde] uitsluitend het slopen van een kozijn in rekening mag brengen.
5.16.2
Post 2. Plaatsen keukenblok studio (incidenteel hoger beroep)[appellant] heeft betwist dat hij opdracht heeft gegeven om het keukenblok te plaatsen. Volgens [appellant] hebben partijen uitsluitend met elkaar besproken waar de aansluitingen voor de keuken moesten komen. Het hof vindt dat [geïntimeerde] had moeten ingaan op deze gemotiveerde betwisting door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit kan blijken dat [appellant] hem de meerwerkopdracht tot het plaatsen van de keuken heeft gegeven. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet het hof ervan uitgaan dat [geïntimeerde] ongevraagd de keuken heeft geplaatst. Van opgedragen meerwerk is geen sprake. Net als de kantonrechter heeft gedaan, zal het hof de vordering op dit punt afwijzen.
5.16.3
Post 3. Leveren drain badkamer (principaal hoger beroep)In de offerte van 14 september 2013 staat opgenomen de post “leveren en plaatsen drain”. Volgens [geïntimeerde] hebben partijen echter afgesproken dat [appellant] zelf de drain zou aanleveren, maar dat hij dat niet heeft gedaan, zodat [geïntimeerde] daarvoor kosten in rekening mocht brengen.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens de tekst van de offerte zou [geïntimeerde] de drain leveren. [geïntimeerde] heeft niet feitelijk onderbouwd waaruit blijkt dat het door hem aangenomen werk op dit punt is beperkt. Daarom gaat het hof ervan uit dat van meerwerk ter zake van de drain geen sprake is. De kantonrechter heeft daarvoor in eerste aanleg aan loon € 18,55 incl. BTW toegewezen, omdat daartegen geen (afzonderlijk) verweer was gevoerd. Dat is in hoger beroep wel gedaan. Nu het leveren van de drain in de offerteprijs was inbegrepen, mocht [geïntimeerde] geen loon in rekening brengen voor leveringswerkzaamheden. Zijn vordering is op dit punt ongegrond en moet in zoverre worden afgewezen. De grief van [appellant] slaagt in zoverre.
5.16.4
Post 4. Voorstrijken achter tegelwerk (incidenteel hoger beroep)[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het voorstrijken ten behoeve van het tegelwerk normaal gesproken valt binnen de posten “tegelwerk” zoals die staan vermeld op de offerte. Echter, volgens [geïntimeerde] hebben partijen in dit concrete geval afgesproken dat [appellant] zelf de voorstrijkwerkzaamheden zou verrichten, om daarmee de kosten van de offerte te drukken. Doordat [geïntimeerde] deze werkzaamheden toch heeft moeten uitvoeren, is volgens hem sprake van meerwerk voor € 52,50 plus 6% BTW.
[appellant] heeft betwist dat hij volgens afspraak met [geïntimeerde] de voorstrijkwerkzaamheden zelf zou uitvoeren. Gelet hierop zal het hof [geïntimeerde] in staat stellen om het bestaan van die afspraak te bewijzen. Indien hij daarin slaagt, vloeit uit het enkele feit dat [appellant] het voorstrijken niet had gedaan en druk op [geïntimeerde] uitoefende om de bouw spoedig te voltooien voort dat dit als opgedragen meerwerk heeft te gelden.
5.16.5
Post 5. Tegels transporteren naar verdieping (incidenteel hoger beroep)[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat partijen hebben afgesproken dat [appellant] de tegels van de begane grond naar de eerste verdieping zou brengen en dat [appellant] dit heeft nagelaten. [geïntimeerde] moest de werkzaamheden als gevolg daarvan zelf uitvoeren.
[appellant] heeft niet betwist dat hij volgens afspraak de tegels naar boven zou transporteren, maar heeft (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) aangevoerd dat hij dit heeft gedaan, op twee of drie dozen tegels na, en dat het naar boven brengen van twee of drie dozen hoogstens een kwartier kan hebben gekost.
Van [geïntimeerde] had in het licht van dit verweer mogen worden verwacht dat hij zijn stellingen op dit punt nader onderbouwde. Daarom zal het hof, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan, de vordering op dit punt afwijzen.
5.16.6
Post 6. Bezorgen kunststof kozijn (principaal hoger beroep)[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij een kunststof kozijn heeft opgehaald voor [appellant] en dat het redelijk is dat hem daarvoor een vergoeding wordt toegekend. De kantonrechter heeft daarom een bedrag van € 9,28 incl. BTW (15 minuten) toegewezen.
heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] zelf heeft aangeboden de kozijnen op te halen, omdat hij in de buurt was. [appellant] beroept zich er verder op dat het ophalen [geïntimeerde] nog geen kwartier kan hebben gekost.
Kennelijk hebben partijen geen afspraak gemaakt over een vergoeding voor het ophalen van het kozijn. [geïntimeerde] heeft niet beweerd dat hij [appellant] heeft gezegd daarvoor kosten in rekening te willen brengen, maar ook zonder een dergelijke mededeling had [appellant] redelijkerwijs moeten begrijpen dat [geïntimeerde] voor de daarmee gemoeide extra tijd een vergoeding wilde ontvangen. Dat hij dit gratis zou doen, ligt niet zonder meer voor de hand. Het hof vindt dat [geïntimeerde] , gelet op de extra tijd die daarmee was gemoeid, recht heeft op de een redelijke vergoeding en stelt die vergoeding vast op € 9,28 incl. BTW (15 minuten meerwerk), zoals de kantonrechter ook al heeft gedaan.
Het hof zal bij later arrest het bestreden vonnis ook op dit punt bekrachtigen.
5.16.7
Post 8. Reparatie woning Haaksbergen (principaal hoger beroep)[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij in de woning in Haaksbergen (de woning die door [appellant] was verkocht en nog moest worden geleverd, zo begrijpt het hof) de achterdeur heeft afgeschaafd, kitwerk in de wc en badkamer heeft verricht, lekkage van de afvoerpijp heeft verholpen en een plint in de badkamer heeft hersteld. [geïntimeerde] stelt dat hij aan deze werkzaamheden 4,5 uur heeft besteed.
De kantonrechter heeft voor de werkzaamheden in de woning in Haaksbergen een bedrag van € 166,95 incl. BTW aan arbeidsloon toegewezen.
[appellant] heeft als verweer aangevoerd dat [geïntimeerde] had toegezegd voor de werkzaamheden in de oude woning van [appellant] niets in rekening te brengen indien de opdracht tot verbouwing in de nieuwe woning met studio aan hem zou worden gegund en dit heeft [geïntimeerde] niet betwist. Aangezien de opdracht aan [geïntimeerde] is gegund, kan hij voor het werk in de oude woning niets in rekening brengen. Dat [geïntimeerde] de opdracht niet heeft afgerond, maakt niets uit. In zoverre slaagt de grief.
Het hof zal daarom deze meerwerkvordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] ter zake deze post geen materiaalkosten ad € 16,62 had mogen factureren, maar de vordering tot vergoeding daarvan is in eerste aanleg afgewezen en [geïntimeerde] heeft over die afwijzing in de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep niet geklaagd.
5.16.8
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] de werkzaamheden in de oude woning niet of niet goed heeft uitgevoerd, dat hij daarom Buurse opdracht heeft gegeven om dat werk af te maken en dat [geïntimeerde] als gevolg daarvan hem de rekening van Buurse (ad € 175,35 inclusief BTW - productie 4 bij conclusie van antwoord/eis) moet vergoeden. [appellant] heeft geen nader onderscheid gemaakt tussen de kosten van herstel van verkeerd uitgevoerd werk en de kosten van het afmaken van dat werk, terwijl dat wel relevant is voor de gegrondheid van zijn vordering. Hij kan dat onderscheid alsnog maken.
5.16.9
Post 9. Opruimen sloopafval (incidenteel hoger beroep)[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het afvoeren van sloopafval niet bij de offerte is inbegrepen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat hij samen met zijn stagiaire in maart 2014 sloopafval heeft afgevoerd, maar heeft tegenover de betwisting daarvan door [appellant] (op
‘misschien één plank of zo’)– sloopafval heeft moeten afvoeren, zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag zal daarom worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Uit het bovenstaande volgt dat [geïntimeerde] voor het werk € 3.631 incl. BTW mag vorderen (zie 5.5) en voor meerwerk in elk geval € 454,48 incl. BTW (€ 445,20 + € 9,28; zie zie 5.16.1, 5.16.6). Indien [geïntimeerde] bewijst dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat [appellant] zou voorstrijken, komt daar € 52,50 plus 6% BTW over dit laatste bedrag bij (zie 5.16.4).
6.2
[appellant] heeft een tegenvordering waarvan de hoogte eveneens afhangt van de resultaten van de bewijslevering en nadere toelichtingen, en die minstens € 2.424,94 (€ 199,01 + € 1.001,75 + € 1.224,19; zie 5.9.2, 5.9.5, 5.9.7) bedraagt. Indien [geïntimeerde] niet slaagt in het onder 5.13 bedoelde tegenbewijs komt daar € 11.642,16 bij (zie 5.15), alsmede € 41,75 indien [appellant] erin slaagt het onder 5.15.2 bedoelde bewijs te leveren. Verder wacht het hof op een nadere toelichting als bedoeld onder 5.9.3 (post van € 1.362,36), 5.9.4 en 5.16.8 (€ 175,35), alsmede mogelijk op verdere instructie op die punten.
6.3
[appellant] kan de rekening van Breukers en de toelichtingen als bedoeld in 5.9.3, 5.9.4 en 5.16.8 beter voorafgaand aan een eventueel getuigenverhoor geven, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte kan reageren. Daarna zal het hof beslissen in hoeverre ook op die onderdelen nog instructie nodig is, om het getuigenverhoor ook daarvoor te kunnen benutten. Dit betekent dat verdergaande beslissingen moeten wachten.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van
16 juni 2020om [appellant] in staat te stellen een akte te nemen, als bedoeld in rechtsoverweging 6.3;
verstaat dat [geïntimeerde] daarna een antwoordakte kan nemen;
houdt verdergaande beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, H. Manuel en H. van Loo en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.