Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil over het recht van overpad tussen twee percelen aan de [a-straat] in [B]. De appellant, eigenaar van perceel 29, en de geïntimeerde, eigenaar van perceel 27, zijn verwikkeld in een juridisch conflict over de uitoefening van dit recht. De appellant stelt dat het recht van overpad altijd langs de achtermuren van de uitbouwen van beide woningen heeft gelopen, terwijl de geïntimeerde betoogt dat het recht van overpad achter het afdak van zijn woning loopt. De zaak is complex door de lange geschiedenis van de percelen en de verschillende verklaringen van getuigen over het gebruik van het pad.
Het hof heeft vastgesteld dat er in 1905 een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten gunste van perceel 27 en ten laste van perceel 29. De appellant heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, die eerder de vorderingen van de geïntimeerde had toegewezen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de verklaringen van getuigen, waaronder voormalige bewoners van de percelen, en heeft geconcludeerd dat het recht van overpad in de loop der jaren is verplaatst. Het hof heeft de appellant toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte feiten over de uitoefening van het recht van overpad.
De beslissing van het hof houdt in dat de appellant de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs te leveren en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden. Dit betekent dat de uiteindelijke uitkomst van het geschil nog niet is vastgesteld en dat er mogelijk verdere juridische stappen zullen volgen.