ECLI:NL:GHARL:2020:4027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
200.232.712/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ruzie om taxi leidt tot onrechtmatige daad en bewijsopdracht

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 25 augustus 2013. Tijdens een ruzie over het gebruik van een taxi is [appellant] door [geïntimeerde] met kracht uit de taxi getrokken, waarna hij op de grond viel en letsel opliep. [appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van deze handeling. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat het causaal verband tussen het letsel en het handelen van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan, en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd en vordert hij een schadevergoeding van € 42.172,05. Het hof oordeelt dat [appellant] de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot het onrechtmatig handelen en het causaal verband. Het hof laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het rechterlijk vermoeden dat [appellant] het letsel heeft opgelopen door toedoen van [geïntimeerde]. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van bewijs door [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.712/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5613675)
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.J.R. Okx, kantoorhoudend te Bussum, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. van der Heijden, kantoorhoudend te Hilversum, die ook heeft gepleit.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 mei 2018 hier over. In dat tussenarrest is een comparitie na aanbrengen gelast. Partijen hebben tijdens deze comparitie na aanbrengen geen overeenstemming bereikt. De zaak is daarop naar de rol verwezen. Door [appellant] is vervolgens een memorie van grieven/akte vermeerdering eis met producties genomen waarna door [geïntimeerde] een memorie van antwoord (aangeduid als conclusie van antwoord in hoger beroep) is genomen. [appellant] heeft vervolgens, onder overlegging van het procesdossier, pleidooi gevraagd. Het pleidooi is gehouden op 5 maart 2020. Partijen hebben toen gepleit aan de hand van pleitaantekeningen. De tijdens het pleidooi op verzoek van het hof overgelegde stukken zijn aan het procesdossier gevoegd. Het gaat om de in het procesdossier ontbrekende bijlage 5 (de verklaring van GGD-arts [C] van
14 april 2014) bij de conclusie van antwoord en een leesbaar exemplaar van de aangifte van [appellant] . Tijdens het pleidooi is verder het door [appellant] in het geding gebrachte geluidsfragment afgeluisterd. Partijen hebben aan het einde van het pleidooi arrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2
In de vroege ochtend van zondag 25 augustus 2013, rond 00:30 /1:00 uur, is tussen [appellant] en [geïntimeerde] onenigheid ontstaan over het gebruik van een taxi.
2.3
[appellant] heeft zich op 25 augustus 2013 bij de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) gemeld en is daar onderzocht door een arts die “een verwonding aan de bovenlip doorlopend tot in het rechterneusgat” heeft vastgesteld en pijn in de kaak. De arts omschrijft [appellant] als helder en adequaat. Op 29 augustus 2013 heeft [appellant] zich bij een KNO-arts/kaakchirurg gemeld in verband met aanhoudende pijn in de kaak en heeft hij zich opnieuw bij de SEH gemeld in verband met pijnklachten op de borst.
2.4
[appellant] heeft op 26 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling. In de aangifte is de volgende – voor zover relevant – verklaring van [appellant] opgenomen:
“Ik stapte weer uit en op dat moment zag ik dat er een blanke man stond te wachten bij het rechtervoorportier van de taxi kennelijk met de bedoeling om in te stappen. Ik hield mijn gezicht omlaag bij het uitstappen en voelde op dat moment dat ik een harde trap of klap in mijn gezicht kreeg. Ik voelde dat dit van onderen kwam, zodat ik denk dit dat een trap is geweest. Ik kwam te vallen en toen ik op de grond naast de taxi lag kreeg ik nog een paar trappen, onder andere op mijn linkerbeen aan de linkerbinnenkant van de knie. Het ging allemaal in een flits. Ik heb ook niet gezien wie mij deze trappen heeft gegeven. Ik voelde wel dat ik de eerste trap kreeg van iemand die bij het rechterachterportier van de taxi stond. Ik heb deze dader niet goed gezien. Ik heb de eerste trap in ieder geval niet gehad van de jongen die voorin de taxi wilde stappen. Ik heb niet gezien van wie ik de andere trappen heb gekregen, maar het kan alleen maar zijn gedaan door de mannen die in de taxi instapten, omdat die zo dicht bij mij waren. (...) Ik zag dat de taxi wegreed en dat ik werd achtergelaten op straat. Toen ik op de grond lag zag ik door de rechterportierruiten van de taxi dat er twee mannen in de taxi zaten. Ik stond op en zag dat er twee mij onbekende vrouwen en een jongen naar mij toe kwamen (...)”
2.5
Ter comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] verklaard bij deze verklaring over het voorval en het ontstaan van het letsel te blijven. Verder heeft [appellant] nog verklaard dat er het een en ander moet zijn voorgevallen nadat hij op de grond terecht was gekomen, maar dat hij dat niet weet omdat hij
“out”was.
2.6
De chauffeur van de taxi, de heer [D] , is op 2 september 2013 als getuige gehoord en heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“De man die voorin naast me ging zitten zij dat hij een taxi had besteld. Ik zei tegen die man dat de taxi besteld was door [geïntimeerde] . De twee vrouwen achterin zeiden dat zij bij [geïntimeerde] hoorden. Ik heb de man die netjes voorin zal netjes gevraagd of hij de taxi wilde uitstappen en dat ik voor hem een nieuwe taxi zou gaan bestellen. De man voorin die wilde dat niet. Ik heb de man wel vijf keer gevraagd of hij de taxi wilde uitstappen maar hier luisterde hij niet naar hij was gewoon niet voor reden vatbaar. Hij was agressief en verbaal heel erg aanwezig. Volgens mij had hij ook wat glazen alcohol op. De man liep alleen maar te schreeuwen dat hij een taxi had gebeld, maar ondanks dat ik hem duidelijk maakte dat zijn taxi onderweg was wilde hij de taxi niet uitstappen.
Buiten stonden er twee mannen te wachten. Een van de mannen riep dat hij [geïntimeerde] was en dat hij de taxi had besteld. De man, hierna te noemen [geïntimeerde] is vervolgens naar de man gegaan die niet wilde uitstappen. [geïntimeerde] vroeg aan de man of hij wilde uitstappen maar ook toen weigerde hij dit te doen. [geïntimeerde] heeft wel tien keer gevraagd of de man wilde uitstappen en de vrouwen begonnen ook maar te schreeuwen dat hij moest weggaan. Ik weet niet meer precies wat er daarna gebeurde maar hij is uiteindelijk de auto uitgetrokken door [geïntimeerde] of de man die ook bij
[geïntimeerde] hoorde. Ik heb niet gezien of zij hem hebben geslagen. Zoals ik al zei het was heel druk die dag en er liepen honderden mensen buiten op straat. Ik weet alleen dat de man uit de auto is getrokken door [geïntimeerde] of die andere man die bij hen hoorde. (…)
Paar uur later kreeg ik van de taxi centrale een melding of ik naar het Tergooi Ziekenhuis wilde gaan, omdat iemand daar een taxi had besteld. Toen ik daar aankwam zag ik dat het die man was die de auto uit was getrokken. Hij vertelde mij, dat hij is mishandeld. Hij heeft mij niet verteld wie dit heeft gedaan. Ik zag later dat er bloed op de taxi zat aan de rechter buitenzijde. Ik heb niets gezien van die mishandeling. (…)
Ik weet alleen dat hij door [geïntimeerde] of zijn vriend de taxi is uitgetrokken verder heb ik niet gezien wat er buiten gebeurde. Het was allemaal chaotisch.”
2.7
Mevrouw [E] is als getuige gehoord op 5 september 2013 en heeft daarbij – voor zover van belang – het navolgende verklaard:
“Ik hoorde een vrouw schreeuwen/gillen die buiten de taxi stond. Ik zag ook een man staan aan de zijde van de bestuurderskant. Deze man begon ook te schreeuwen. Ik zag dat de man bij het portier stond aan de achterzijde. Ik zag dat hij op het opstapje stond van het portier aan de achterzijde, dit zodat hij zich zelf groot/lang kon maken om met de gene te praten die aan de andere zijde van de taxi stond. Ik kon de persoon die aan de ander zijde van taxi niet zo goed zien. Het leek erop dat die twee personen ruzie hadden, omdat zij naar elkaar liepen te schreeuwen. (…) Een vriend van mij is toen gaan kijken wat er aan de hand was. Mijn vriend is toen naar de passagierskant van de taxi gelopen. Toen mijn vriend daar heen liep hoorde ik dat de twee mannen nog steeds naar elkaar liepen te schreeuwen. Ik ben toen richting mijn vriend gelopen. Ik zag toen dat mijn vriend een man weg trok. Toen mijn vriend de man had weggetrokken zag ik dat er het gezicht van de man onder het bloed zat. (…)
Toen mijn vriend de man had wegtrokken stonden wij schuin rechts voor de taxi. Nadat mijn vriend de man had wegtrokken reed de taxi weg. (…)
Het is allemaal zo snel gegaan die nacht het was druk en chaotisch op straat. Ik heb die mishandeling niet zien gebeuren. Ik heb ook niet gezien wie de man heeft geslagen.”
2.8
De heer [F] is als getuige gehoord op 5 september 2013 en heeft – voor zover van belang – als volgt verklaard:
“Toen ik buiten stond voor de snackbar hoorde ik wat rumoer/geschreeuw dit trok mijn aandacht. Ik zag dat het geschreeuw van een taxi vandaag kwam. Ik zag dat de taxi voor de snackbaar stond geparkeerd met de bestuurderskant naar de stoep/snackbar toe. (…) Toen ik dus naar de taxi keek zag ik dat een man die aan de bestuurderskant van de taxi stond aan het schreeuwen was tegen een andere man, die aan de passagierskant stond. De man aan de de bestuurderskant stond op de drempel van de achter portier, hij keek dus over de taxi heen. Het leek erop dat die twee mannen ruzie hadden. Ik wilde toen gaan kijken wat er aan de hand was, dus ben ik via de voorzijde van de taxi naar de passagierskant gelopen. Ik zag
toen dat het gezicht van een onbekende man voor mij onder het bloed zat. Ik heb toen die man bij zijn armen getrokken, omdat hij riep en probeerde terug te lopen naar de taxi. Ik wilde voorkomen dat er nog meer ruzie zou ontstaan. Ik hield die man dus vast zodat hij niet terug kon gaan. (…)
Verder heb ik niets gezien. Ik weet niet wie die man heeft geslagen.”
2.9
[geïntimeerde] is op 2 oktober 2013 als verdachte gehoord en heeft daarbij – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“Opeens stapte er een vent in de taxi, die wij niet kenden. De taxi chauffeur zei: "deze taxi is besteld'' tegen de man die instapte. Ik zat achterin, achter de chauffeur, en hoorde de chauffeur zeggen u moet eruit. De chauffeur was ongeveer 8 minuten bezig met de man om hem de taxi uit te krijgen.
Mijn vrouw zei uiteindelijk: "nou meneer, we hebben deze taxi besteld dus ga eruit". Toen mijn vrouw dit zei, ben ik direct de taxi uitgestapt. De man ging namelijk tekeer tegen mijn vrouw. Hij schold mijn vrouw uit, ik hoorde ga jij nog bijdehand doen en daarachter kwam iets. Dat beviel mij niet. Als iemand aan mijn vrouw en kinderen komt dan wordt ik boos. Ik spreek dan meestal iemand duidelijk aan, en in dit geval door de man uit de auto te trekken. Ik ben niet heetgebakerd.
Ik ben de taxi uitgestapt en ben omgelopen. Ik heb de passagierportier, rechts voor, open gedaan en heb de man de auto uitgetrokken. Dit ging niet zachtjes. Ik pakte de man bij zijn rechter schouder vast. Rukte hem de auto uit waarna hij op de grond viel.
Ik weet niet hoe hij op de grond terecht is gekomen. Dit heb ik niet gezien. Ik zag wel dat hij probeerde op te staan, maar dit lukte niet. Ik weet niet of hij letsel heeft ondervonden door de wijze waarop ik hem uit de auto trok.
Ik heb de deur portier dicht gedaan en ben weer achterin gestapt. (...) Deze man was onder invloed van drank en drugs. Dat zag ik gewoon aan zijn ogen. Ik zag dat hij opstond en weer omviel. Ik zag dit tijdens het wegrijden.”
2.1
Op 7 november 2013 heeft [appellant] een plastisch chirurg bezocht in verband met het litteken op zijn bovenlip. De plastisch chirurg heeft [appellant] geadviseerd eerste een jaar te wachten alvorens het litteken te behandelen (te opereren).
2.11
In de door de GGD arts, [C] , afgegeven letselverklaring d.d. 14 april 2014 staat onder het kopje “F. Conclusies” het navolgende:
“Resten van een eerder incident , waarbij opgemerkt moet worden dat er sprake moet zijn dat van meerdere kanten geweld is gebruikt gelet op de aard van de verwondingen. dat hier sprake zou zijn van een enkelvoudige val is uitgesloten.”
2.12
[geïntimeerde] is strafrechtelijk vervolgd voor mishandeling. Tijdens de zitting bij de politierechter op 25 april 2014 is de heer [G] als getuige gehoord en heeft – voor zover van belang – als volgt verklaard:
“Er gebeurde buiten veel om mij heen en ik sprak met iemand. Ik kan niet bevestigen dat er iets is voorgevallen. Ik heb ook niet verklaard dat er een deur is opengetrokken. Ik kan niet bevestigen of er daadwerkelijk een ruzie was en of er geslagen is. Ik stond verbaasd van feit dat er gezegd is dat er bloed was. Het portier was open of ging open. [geïntimeerde] zei op een gegeven moment de man uit de taxi te gaan. [appellant] ging op een gegeven moment de taxi uit misschien door toedoen van [geïntimeerde] . Ik heb een verklaring bij de politie afgelegd. Er was enig lichamelijk contact tussen [appellant] en [geïntimeerde] . Er was wat gerommel en gestommel. Ik heb niet gezien dat er iets opzettelijk gebeurd is, waardoor letsel is ontstaan. Ik heb niet gezien dat hij op de grond viel. Daarna zijn er wat woordenwisselingen geweest tussen mij en [appellant] . Ik heb gezegd dat wij weg gingen met de taxi. Hij wilde niet uit de taxi. Hij is niet op de grond gevallen. Hij heeft zich vastgehouden aan de deur. Ik heb hem met geen vinger aangeraakt. Ik ben met de taxi meegereden.”
2.13
Ter zitting van de politierechter op 25 april 2014 heeft [geïntimeerde] – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“Ik ben uitgestapt aan de linkerkant en ben achter om de auto heen gelopen. De rechterdeur bij hem was dicht. Ik heb de deur open gedaan en heb [appellant] uit de taxi getrokken. Ik heb hem bij de jas gepakte met twee handen op schouderhoogte en trok hem met kracht uit de taxi. Hij is op de grond gevallen op zijn zij. Ik weet niet op welke zij. Hij lag naast de auto. [G]stond naast de taxi, toen ik [appellant] er uit trok. [G] stond niet bij rechterachterportier. Hij stond aan de voorkant van het portier. [G] stond achter de deur toen ik bij de deur stond. De deur was tussen mij en [G] in. [G] stond gewoon te wachten en deed niets. (…) Hij viel op zijn zij en dat was het. Ik heb niet gezien dat hij is opgestaan. Ik heb geen letsel bij hem of bloed gezien. Ik kan niet verklaren hoe hij aan het letsel gekomen is. De taxi is weggereden. Ik weet niet of [G] meeging.”
2.14
De politierechter heeft op 25 april 2014 mondeling uitspraak gedaan en [geïntimeerde] vrijgesproken van zware en eenvoudige mishandeling omdat dit niet wettig en overtuigend is bewezen.
2.15
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 14 april 2016 aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het met kracht uit de taxi trekken en de val.
2.16
Door de heer [F] en mevrouw [E] zijn op 9 april 2018 respectievelijk
6 april 2018 aanvullende schriftelijke verklaringen afgelegd.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gevorderd een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de volledige schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding van in totaal € 15.626,66 te vermeerderen met de wettelijke rente, tot betaling van een voorschot op de toekomstige schade, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en tot veroordeling in de kosten van het geding.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 juli 2017 geoordeeld dat vast staat dat [appellant] op enig moment tijdens de onenigheid letsel heeft opgelopen maar dat het causaal verband tussen het letsel en het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan. In het verlengde hiervan heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] .

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 19 juli 2017 en alsnog toewijzing van zijn vorderingen. [appellant] heeft één grief geformuleerd tegen het vonnis van de kantonrechter. [appellant] legt daarmee de zaak in volle omvang voor aan het hof.
Vermeerdering van eis
4.2
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. [appellant] vordert in hoger beroep een bedrag van in totaal € 42.172,05 in verband met door hem geleden schade, waar in eerste aanleg aanspraak werd gemaakt op een bedrag van in totaal € 15.626,66. Tegen de vermeerdering van eis op zich is door [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. De vermeerdering van eis is kenbaar gemaakt bij het eerste processtuk in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is de vermeerdering van eis niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zal de vordering op basis van de vermeerderde eis beoordelen.
Het geschil
4.3
[appellant] legt aan zijn vordering tot schadevergoeding onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] ten grondslag. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem ter hoogte van zijn schouders heeft vastgepakt en hem met kracht uit de auto heeft gerukt, waardoor hij op de grond is gevallen. [appellant] stelt verder dat [geïntimeerde] hem heeft geschopt en/of geslagen. Beide handelingen zijn onrechtmatig en [appellant] heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen.
4.4
[geïntimeerde] erkent dat hij [appellant] met kracht uit de taxi heeft getrokken en dat [appellant] daarbij op de grond is gevallen, maar [geïntimeerde] betwist dat hij [appellant] heeft geslagen en/of geschopt. Verder betwist [geïntimeerde] dat de door [appellant] gestelde schade is veroorzaakt door het uit de taxi trekken (het causaal verband). Ten slotte betwist [geïntimeerde] de hoogte van de door [appellant] gestelde schade.
4.5
Het hof oordeelt als volgt.
4.6
[appellant] beroept zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten zodat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op hem de stelplicht en bewijslast van het onrechtmatig handelen en het causaal verband rust. Omkering van de bewijslast met toepassing van de redelijkheid en billijkheid kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden.
4.7
Vast staat dat [appellant] voor in de taxi is gestapt en op de bijrijdersstoel is gaan zitten. In de taxi zaten op de achterbank al twee vrouwen, waaronder de echtgenote van [geïntimeerde] mevrouw [H] . Op enig moment is ook [geïntimeerde] in de taxi gestapt. [geïntimeerde] is aan de linkerzijde achter in de taxi gestapt en achter de taxichauffeur gaan zitten. Nadat [appellant] in de taxi was gestapt is hem door verschillende personen meerdere keren gevraagd de taxi te verlaten, waarbij is aangegeven – onder andere door de taxichauffeur – dat de taxi door [geïntimeerde] was besteld. [appellant] was niet (direct) bereid de taxi te verlaten en er is een woordenwisseling ontstaan. [geïntimeerde] is vervolgens weer uit de taxi gestapt en via de achterzijde van de taxi naar de rechtervoordeur van de taxi gelopen. [geïntimeerde] heeft daarop [appellant] met kracht uit de taxi getrokken. [appellant] is daarbij op de grond gevallen. Wat er vanaf het moment dat [geïntimeerde] [appellant] met kracht uit de taxi heeft getrokken precies is gebeurd, is tussen partijen in geschil.
4.8
Geen van de getuigen heeft daadwerkelijk gezien dat [appellant] werd mishandeld en [geïntimeerde] betwist ook [appellant] te hebben mishandeld. De handelwijze van [geïntimeerde] roept wel vragen op bij het hof. Zo is er het telefoontje op vrijdag 30 augustus 2013 naar de politie waarin [geïntimeerde] zich als getuige zou hebben gemeld en zou hebben gezegd dat hij op 50 meter afstand van de taxi stond samen met zijn schoonouders en dat hij met 100 procent zekerheid wist dat de man [hof: [appellant] ] niet geslagen en geschopt zou zijn. De beller heeft het telefoonnummer van [geïntimeerde] achtergelaten als zijnde het nummer waarop hij bereikbaar was. [geïntimeerde] ontkent dat hij heeft gebeld maar het achtergelaten telefoonnummer is wel van hem. Uit de telefoongegevens blijkt verder dat [geïntimeerde] na het voorval nog tweemaal (om 0.54.56 en om 1.08.08) telefonisch contact heeft opgenomen met de taxichauffeur ( [D] ). Wat verder opvalt is dat [geïntimeerde] tijdens zijn verhoor bij de politie en ter zitting van de politierechter heeft verklaard dat hij [appellant] uit de auto rukte waarna deze op de grond viel, terwijl [geïntimeerde] tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet durft te zeggen of [appellant] op de grond viel nadat hij hem uit de auto had getrokken.
4.9
Uit alle afgelegde verklaringen (zoals weergegeven in rov. 2.4 tot en met 2.13) in onderlinge samenhang beoordeeld kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid. Toen [appellant] in de taxi zat had hij geen letsel. Vervolgens is [appellant] door [geïntimeerde] met kracht uit de taxi getrokken en op de grond gevallen. Kort daarna zijn de getuigen [E] en [F] bij [appellant] gekomen en hebben [appellant] bij de taxi weggetrokken. [F] en [E] zagen toen dat [appellant] bloedde in zijn gezicht. Hieruit valt af te leiden dat [appellant] op enig moment tijdens de onenigheid met [geïntimeerde] , die in zeer kort tijdsbestek plaatsvond, letsel heeft opgelopen. Dus tussen het moment dat hij in de taxi zat en er door [geïntimeerde] uitgetrokken is en het moment dat [F] hem bij de taxi wegtrok.
4.1
[geïntimeerde] heeft bij de politie, in antwoord op de vraag of er nog iemand anders bij is geweest die naast hem stond, toen hij [appellant] uit de taxi trok, het volgende verklaard:
“Nee, gelukkig niet. Daar ben ik mans genoeg voor.”Op de vraag “Volgens de aangever heeft iemand anders de aangever trappen gegeven. Dit zou u niet gedaan hebben, maar een ander persoon?” antwoordt [geïntimeerde] tijdens het verhoor bij de politie
“Dat kan niet. Ik was alleen”.Bij de politierechter heeft [geïntimeerde] ook nog verklaard dat [G] , die ook bij de taxi stond, niets deed. [G] heeft verder verklaard dat er enig lichamelijk contact was tussen [geïntimeerde] en [appellant] : “
Er was wat gerommel en gestommel”. De GGD arts heeft verklaard dat gelet op de aard van de verwondingen uitgesloten is dat deze door een enkele val zijn veroorzaakt.
4.11
Uit het vorenstaande kan tezamen met de overige verklaringen worden afgeleid dat in de korte tijd van onenigheid met [geïntimeerde] het letsel is ontstaan en dat alleen [geïntimeerde] bij [appellant] in de buurt was, waarbij verder vast staat dat [geïntimeerde] [appellant] met kracht uit de taxi heeft getrokken, er volgens [G] lichamelijk contact is geweest tussen [appellant] en [geïntimeerde] en de GGD arts verklaart dat het letsel niet door een enkele val kan zijn veroorzaakt. Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van het hof dat het letsel van [appellant] door (toedoen van) [geïntimeerde] is toegebracht en het hof gaat er dan ook voorshands, behoudens tegenbewijs, vanuit dat [appellant] het letsel heeft opgelopen doordat [geïntimeerde] hem met kracht uit de taxi heeft getrokken en heeft geslagen en/of geschopt. Een andere plausibele verklaring voor het ontstaan van het letsel van [appellant] blijkt niet uit het dossier. Voor dat tegenbewijs is voldoende dat het rechterlijk vermoeden wordt ontzenuwd; de bewijslast en het bewijsrisico blijven op [appellant] rusten. Anders dan door [appellant] bepleit, ziet het hof in wat door [appellant] is aangevoerd (dat [geïntimeerde] sowieso al onrechtmatig heeft gehandeld door hem uit de taxi te trekken en de onbetrouwbaarheid van de door [geïntimeerde] en de taxichauffeur afgelegde verklaringen) geen aanleiding voor een omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid.
4.12
[geïntimeerde] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren zoals hierna onder 5 weergegeven.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het rechterlijk vermoeden dat
[appellant] het letsel heeft opgelopen doordat [geïntimeerde] hem met kracht uit de taxi heeft getrokken en heeft geslagen en/of geschopt;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum 23 juni 2020 in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.F. Clement, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 9 juni 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.F. Clement, M.M.A. Wind en K.M. Makkinga is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
26 mei 2020.