ECLI:NL:GHARL:2020:3997

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
200.266.759
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en verzoek om mondelinge behandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om in te stemmen met schriftelijke afdoening van de zaak, maar het hof heeft besloten om alsnog een mondelinge behandeling te plannen. De vader en de moeder zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2007 en 2009, en hebben sinds 15 juli 2015 gezamenlijk het gezag over hen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting en zijn uit huis geplaatst. De vader is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank die het gezag van de ouders heeft beëindigd. Het hof heeft in zijn brief van 15 april 2020 aan de belanghebbenden gevraagd of zij instemden met schriftelijke afdoening, maar heeft geen reactie ontvangen van de raad en de overige belanghebbenden. Gezien de omstandigheden rondom de coronacrisis en het gebrek aan instemming van alle partijen, heeft het hof besloten dat een mondelinge behandeling noodzakelijk is. De belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om verhinderdata op te geven voor de planning van deze behandeling. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat alle partijen hun standpunten kunnen presenteren tijdens de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.759/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 441757)
beschikking van 26 mei 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. van der Wal te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de William Schrikker Stichting,
en
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats 3] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 september 2019;
  • het verweerschrift van de raad;
  • het journaalbericht van mr. Wolfert van 28 april 2020, en
  • het journaalbericht van mr. Van der Wal van 12 mei 2020.
2.2
Vanwege de zogenoemde coronacrisis heeft de op 28 april 2020 geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden. Het hof heeft de belanghebbenden gevraagd of zij instemmen met afdoening van de zaak op de stukken, zonder mondelinge behandeling. De vader heeft daarmee ingestemd. Van de raad en de overige belanghebbenden heeft het hof binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] , en
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] .
3.2
Sinds 15 juli 2015 oefenen de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 25 augustus 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting. Deze ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, meest recent tot 5 juli 2019. De kinderen zijn sinds 15 november 2014 uit huis geplaatst. [kind 1] verblijft sinds 6 januari 2020 in een gezinshuis. Voordien verbleef hij in een residentiële setting. [kind 2] verblijft in het gezin van de pleegouders.

4.De beoordeling

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [kind 1] en [kind 2] beëindigd.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grief houdt in dat de vader van mening is dat het gezag van de ouders, althans dat van de vader, ten onrechte is beëindigd.
4.3
Het hof heeft in zijn brief van 15 april 2020 aan de belanghebbenden aanbevolen in te stemmen met schriftelijke afdoening van de zaak. Op dat moment was onduidelijk op welke termijn een mondelinge behandeling zou kunnen plaatsvinden en op welke wijze: in persoon (fysiek) of digitaal. Gelet op verschillende ontwikkelingen die nadien hebben plaatsgevonden, ziet het hof aanleiding om alsnog te bepalen dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Daarbij is het volgende van belang.
4.4
Anders dan op 15 april 2020 kon worden voorzien, worden inmiddels in beperkte mate weer zaken op een fysieke zitting behandeld. Bij de huidige stand van zaken komt deze zaak voor een dergelijke mondelinge behandeling in aanmerking. Daar komt bij dat niet alle betrokkenen uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven voor schriftelijke afdoening. Behalve de vader heeft niemand gereageerd binnen de gestelde termijn. Uit de brief van 15 april 2020 volgt weliswaar dat de raad en de overige belanghebbenden daarmee geacht worden hun toestemming te hebben verleend, maar uit telefonisch contact is gebleken dat de brief aan de raad bij hen in het ongerede is geraakt en dat in zoverre geen bewuste keuze is gemaakt om niet te reageren. De moeder heeft evenmin gereageerd op de brief van 15 april 2020, maar na afloop van de gestelde termijn heeft mr. Van der Wal zich als advocaat voor haar gesteld met het verzoek om een verweerschrift te mogen indienen. Hierin ziet het hof een aanwijzing dat ook de moeder niet heeft bedoeld in te stemmen met schriftelijke afdoening. Weliswaar is de formele verweertermijn al verstreken, maar bij een mondelinge behandeling kan de moeder haar mening kenbaar maken en die mogelijkheid dient haar ook in dit geval te worden geboden.
4.5
Gelet op het voorgaande acht het hof het zorgvuldig de zaak alsnog op een zitting te behandelen. Zij zal de belanghebbenden in de gelegenheid stellen verhinderdata op te geven waarna een datum voor de mondelinge behandeling zal worden bepaald. In afwachting daarvan wordt iedere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat een datum voor een mondelinge behandeling zal worden vastgesteld;
stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid uiterlijk
5 juni 2020hun verhinderdata op te geven over de maanden
juli, augustus en september 2020;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. De Groot en op 26 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.