ECLI:NL:GHARL:2020:399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
200.270.875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement van Van Honk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant], Van Honk. De rechtbank Den Haag had op 7 augustus 2019 [appellant] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar op 10 december 2019 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, deze regeling tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldeed aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en nieuwe schulden had laten ontstaan. Hierdoor zou hij van rechtswege in staat van faillissement komen te verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde zou zijn gegaan.

[Appellant] ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, specifiek tegen de verklaring dat hij in staat van faillissement zou komen. Hij betoogde dat er geen wettelijke gronden waren voor een nieuw faillissement, aangezien zijn eerdere faillissement volledig was afgewikkeld. De bewindvoerder stelde echter dat er wel degelijk baten beschikbaar waren, waaronder twee horloges van aanzienlijke waarde, die de mogelijkheid boden om vorderingen te voldoen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en dat er voldoende gronden waren voor de verklaring van faillissement. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij [appellant] van rechtswege in staat van faillissement komt te verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.270.875
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C 08/19/265)
arrest van 16 januari 2020
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 augustus 2019 is [appellant] , gelijk met de opheffing van zijn op 17 maart 2015 uitgesproken faillissement, toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is mr. [bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 december 2019 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd en is bepaald dat [appellant] in staat van faillissement zal verkeren zodra dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 december 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 10 december 2019 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat hij in staat van faillissement komt te verkeren. [appellant] verzoekt het hof het vonnis van 10 december 2019 voor het overige, te weten ten aanzien van de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling, te bekrachtigen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van twee journaalberichten met bijlagen van mr Hupkes van 6 en 7 januari 2020 en van de brief met bijlagen van mr. [bewindvoerder] van 6 januari 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de bewindvoerder verschenen. Bij gelegenheid van die mondelinge behandeling heeft mr. Hupkes financiële gegevens van de onderneming [naam onderneming] overgelegd.
2.4
Nadat de mondelinge behandeling is gesloten heeft het hof kennisgenomen van het faxbericht van de bewindvoerder van 10 januari 2020.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft, op voordracht van de rechter-commissaris naar aanleiding van een verzoek daartoe van [appellant] , de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan, dat hij tracht zijn schuldeisers te benadelen en dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die ten tijde van de toelating reeds bestonden en die, als zij bij de toelating bekend zouden zijn geweest, aan toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling in de weg hadden gestaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat [appellant] – nu er (na aftrek van kosten) baten resteren waarmee de vorderingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan – op grond van artikel 350 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) in staat van faillissement zal komen te verkeren zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Met betrekking tot die baten heeft de rechtbank overwogen dat de bewindvoerder beschikt over twee in de inboedel gevallen horloges, een Rolex met een nieuwwaarde van € 9.250,- en een Cartier met een tweedehandsprijsindicatie van € 2.912,-.
3.2
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank, voor zover die ziet op de
faillietverklaring, niet verenigen. Hij stelt dat de curator in zijn faillissement destijds van mening was dat dat faillissement in alle opzichten was afgewikkeld en dus voor opheffing gereed lag. Er waren geen activa meer aanwezig. [appellant] heeft er destijds voor gekozen om een omzettingsverzoek in te dienen, welk verzoek is toegewezen. Volgens [appellant] had de rechtbank moeten volstaan met het beëindigen van de schuldsaneringsregeling. Voor het opnieuw uitspreken van een faillissement, zo kort na een eerder langdurig en geheel afgewikkeld faillissement, ontbreken wettelijke gronden. Bovendien is een nieuw faillissement, nadat de activa te gelde zijn gemaakt, in strijd met de Faillissementswet. De feitelijke handelingen waren in het eerdere faillissement al voltooid.
3.3
De bewindvoerder verklaart als volgt. Na een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 c t/m g Fw volgt er van rechtswege een faillissement, tenzij er geen baten beschikbaar zijn. Volgens de bewindvoerder zijn er hier, anders dan [appellant] stelt, wel baten beschikbaar. Zij doelt daarbij op twee horloges van het merk “Cartier” en “Rolex” die beide een substantiële waarde vertegenwoordigen. Daarnaast zit er volgens haar vermogen in de Duitse onderneming [naam onderneming] , van welke onderneming [appellant] ten tijde van de schuldsaneringsregeling aandeelhouder was. Voorts vermoedt zij dat er vermogen aanwezig is in de negen bedrijven die zijn gevestigd in de kelderbox van het woonadres van [appellant] .
3.4
Het hof stelt voorop dat mr. Hupkes bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in
hoger beroep namens [appellant] heeft benadrukt dat het hoger beroep zich niet richt tegen de door de rechtbank uitgesproken tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] , maar enkel tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellant] in staat van faillissement zal verkeren zodra het desbetreffende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.5
Voor zover [appellant] stelt dat het, gelet op het zogeheten “ne bis in idem”-beginsel, wettelijk onmogelijk is om hem nu weer in staat van faillissement te verklaren, omdat zijn eerdere faillissement, waarin alle activa te gelde waren gemaakt, is opgeheven, oordeelt het hof als volgt. Uit het bestreden vonnis blijkt dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c tot en met g Fw. Artikel 350 lid 5 Fw bepaalt dat, indien de beëindiging geschiedt op grond van het bepaalde in het derde lid sub c tot en met g van genoemd artikel en er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Dat aan de wettelijke schuldsanering een faillissement is voorafgegaan sluit de toepassing van dit wetsartikel niet uit. Op grond hiervan dient het hof thans te beoordelen of er in dit geval baten beschikbaar zijn waarmee vorderingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan.
3.6
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder verklaard dat zij van de Belastingdienst heeft vernomen dat [appellant] twee horloges, van het merk “Cartier” en “Rolex” (hierna: de Cartier en de Rolex), in zijn bezit heeft.
[appellant] heeft verklaard dat de Rolex, die hij bij gelegenheid van zijn huwelijk van een goede vriend cadeau heeft gekregen, van hem is. Volgens hem heeft de Rolex een waarde van € 1.000,-. Hoewel de exacte waarde van de Rolex onduidelijk is, kan er naar het oordeel van het hof in ieder geval van worden uitgegaan dat die waarde minimaal de door [appellant] genoemde € 1.000,- bedraagt. Bovendien staat vooralsnog niet vast dat de Cartier (zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld) eigendom is van zijn echtgenote en dus buiten de boedel valt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn stelling, dat de curator in zijn eerdere faillissement op de hoogte was van de aanwezigheid van de Cartier en de Rolex, maar dat die curator geen aanleiding heeft gezien om deze horloges te gelde te maken en de opbrengst te gebruiken om vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, tegenover de betwisting van de bewindvoerder niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de stelling dat de horloges verpand zijn aan [appellant] zuster en dus geen actief voor de boedel vertegenwoordigen, overweegt het hof dat de bewindvoerder de geldige verpanding heeft betwist. Ook dit is vooralsnog niet aannemelijk. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er baten beschikbaar lijken, ter grootte van de waarde van in ieder geval de Rolex, om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Reeds op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat [appellant] van rechtswege in staat van faillissement komt te verkeren zodra het vonnis van 10 december 2019 in kracht van gewijsde is gegaan. De stellingen van de bewindvoerder dat er vermogen aanwezig is in de Duitse onderneming [naam onderneming] en/of in de zogeheten kelderboxondernemingen, behoeven nu dan ook geen beoordeling meer van het hof. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 december 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Bilderbeek, L.J. de Kerpel-van de Poel en
D. Stoutjesdijk, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 16 januari 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.