ECLI:NL:GHARL:2020:3967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
21-005243-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor medeplegen van hennepteelt in gehuurde woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep in een gehuurde woning. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de verdachte zijn verweer gevoerd, waarbij hij ontkende betrokken te zijn geweest bij de hennepkwekerij. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 8 mei 2020, waarbij de advocaat-generaal een vordering tot vrijspraak van de diefstal van elektriciteit heeft ingediend, maar veroordeling voor de hennepteelt heeft gevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] opzettelijk 592 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een subsidiaire hechtenis van 40 dagen. De verdachte is vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet bewezen kon worden dat hij hierbij betrokken was. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005243-18
Uitspraak d.d.: 20 mei 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2018 met parketnummer
16-652755-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte onder 2 primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake het aan hem onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.L. Rinsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake het aan hem onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt, en zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 592 hennepplanten althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 592 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op één of meer tijdstippen, gelegen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een pand, gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
althans, indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
één of meer onbekend gebleven persoon/personen op één of meer tijdstippen, gelegen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een pand, gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan die persoon/personen en/of haar mededader(s) en/of aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het door hem, verdachte, gehuurde/bewoonde pand (althans een aantal ruimtes in/behorende bij voornoemd pand) voor deze diefstal ter beschikking te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de onder 2 aan hem tenlastegelegde diefstal van een hoeveelheid elektriciteit. De verdediging heeft ook vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging bepleit.
Naar het oordeel van het hof is op basis van strafdossier niet vast te stellen dat verdachte op enige manier strafbare betrokkenheid heeft gehad ten aanzien van de diefstal van elektriciteit zoals onder 2 primair en subsidiair aan verdachte is tenlastegelegd. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 aan hem tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar diverse uitspraken van andere gerechten op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de hennepkwekerij zich in de machtssfeer van de verdachte bevond en om die reden niet kan worden bewezen dat verdachte hennepplanten aanwezig heeft gehad.
Het hof stelt de volgende feiten vast. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] woonden ten tijde van het verdachte verweten feit samen in de woning aan de [adres] in [plaats] . Medeverdachte [medeverdachte] had deze woning gehuurd. Op basis van het strafdossier stelt het hof ook vast dat de medeverdachte van verdachte de gehele woning aan de [adres] heeft gehuurd van [eigenaar woning] . Dit blijkt uit de inhoud van het huurcontract dat is gesloten tussen medeverdachte [medeverdachte] en eigenaar [eigenaar woning] (p. 103 e.v. van het strafdossier). Ook uit het verhoor van [eigenaar woning] d.d. 23 mei 2015 blijkt niet dat de ruimtes waarin de kwekerijen in het pand aan de [adres] werden aangetroffen niet werden verhuurd aan medeverdachte. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 19 mei 2015 dat alle vertrekken, waaronder kweekruimtes A, B, C en D, vrij toegankelijk waren en niet waren afgesloten.
Gelet op voorgaande mist de stelling van de raadsman dat de kweekruimtes waren afgesloten en derhalve niet vrij toegankelijk voor verdachte en zijn medeverdachte, feitelijke grondslag. Het verweer faalt op die grond.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 mei 2015 in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ), een hoeveelheid van in totaal 592 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op 19 mei 2015 opzettelijk
592 hennepplanten aanwezig gehad in een door de medeverdachte gehuurde woning in [plaats] . Door aldus te handelen heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van de aanwezigheid in de samenleving en indirect de illegale handel in voor de volksgezondheid schadelijke (soft)drugs en de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 450 dagen hechtenis passend.
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in eerste aanleg in deze zaak het volgende. Bij verdachte is op 23 september 2015 conservatoir beslag gelegd op een motorscooter. Het vonnis van de rechtbank dateert van 12 september 2018. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna een jaar overschreden. De berechting in hoger beroep is binnen twee jaren geweest. De overschrijding van de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties is bijna één jaar geweest. Het hof ziet hierin aanleiding de op te leggen taakstraf te verminderen met 20 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 20 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.