ECLI:NL:GHARL:2020:3965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
21-003529-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en toewijzing van vordering benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die in 1961 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter van 18 juni 2018, waarin een vordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht was gedaan. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2020 en de eerdere zitting in eerste aanleg in acht genomen.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.299,50 werd geschat, met een betalingsverplichting van € 7.500,- na aftrek van een toegewezen vordering van de benadeelde partij van € 6.799,50. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit zijn handelen, dat in strijd is met de wet. Dit voordeel is vastgesteld op het bedrag dat ASR Verzekeringen aan de betrokkene heeft uitgekeerd na afkoop van een levensverzekering, dat op grond van een samenlevingscontract aan de benadeelde partij toebehoorde.

Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 7.500,-, na aftrek van de vordering van de benadeelde partij. Tevens is de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 300 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. H.J. Deuring als voorzitter, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003529-18
Uitspraak d.d.: 20 mei 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2018 met parketnummer 18-720205-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
hierna te noemen de betrokkene.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.299,50 en een betalingsverplichting tot een bedrag van € 7.500,- (€ 14.299,50 onder aftrek van het bedrag van de toegewezen vordering benadeelde partij in de strafzaak met parketnummer 21-003528-18, te weten € 6.799,50).
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.299,50 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 14.299,50 en dat aan de betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,- (€ 14.299,50 – het bedrag van de toegewezen vordering benadeelde partij ad € 6.799,50 in de strafzaak met parketnummer 21-003528-18).
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 20 mei 2020 (met parketnummer 21-003528-18) ter zake van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 14.299,50. Dit is de helft van het bedrag dat ASR Verzekeringen aan de betrokkene heeft uitgekeerd na afkoop van de levensverzekering. Dit bedrag behoort namelijk op grond van een samenlevingscontract aan [benadeelde partij] toe en de betrokkene heeft dit bedrag niet aan haar betaald.
In de strafzaak is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 6.799,50. Op grond van artikel 36e, achtste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht, dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting van de betrokkene.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op
€ 14.299,50 - € 6.799,50 = € 7.500,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € € 14.299,50
(veertien duizend tweehonderdnegenennegentig eeuro en vijftig eurocent).
Legt [verdachte] de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 300 dagen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 20 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.