ECLI:NL:GHARL:2020:394

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
200.257.890
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor wijziging van geslachtsnaam in het kader van gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam van haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.E. Vaartjes-de Wit, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend dat was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.P.M. van Dal, voerde verweer tegen het verzoek van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarig 1] en [minderjarige 2], ten tijde van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat de Nederlandse rechter bevoegd was om het verzoek te behandelen. Het hof heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:7 lid 1 BW en het Besluit houdende Regels voor de geslachtsnaamwijziging, in overweging genomen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet heeft ingestemd met de geslachtsnaamwijziging, waardoor vervangende toestemming noodzakelijk was. Het hof heeft de belangen van de kinderen afgewogen en geconcludeerd dat het in hun belang niet wenselijk was om de geslachtsnaam te wijzigen. De raad voor de kinderbescherming had geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft dit advies gevolgd. Het hof heeft benadrukt dat de identiteit van de kinderen ook verbonden is met de naam van hun vader, en dat een wijziging van de geslachtsnaam deze verbinding zou verbreken. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.890
(zaaknummer rechtbank Gelderland 335143)
beschikking van 16 januari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E. Vaartjes-de Wit te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna de rechtbank), van 11 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 april 2019;
  • een journaalbericht van mr. Vaartjes-de Wit van 18 april 2019 met V1 formulier met datumstempel;
  • het verweerschrift.
2.2
Op 2 december 2019 zijn de hierna te noemen [minderjarig 1] en [minderjarige 2] verschenen, die buiten aanwezigheid van hun ouders door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de moeder heeft A.A. Franse, tolk Mandarijn, vertaald. Voor de vader heeft W. Zhang, tolk Mandarijn, vertaald. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarig 1], geboren [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , en
  • [minderjarige 2], geboren [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarig 1] en [minderjarige 2] .
3.2
[minderjarig 1] en [minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.
De moeder is volgens haar verblijfsdocument geboren in China en heeft, net als de vader, een onbekende nationaliteit.
3.3
De relatie tussen de ouders en hun samenleving is in 2007 geëindigd.
3.4
De ouders hebben met betrekking tot de kinderen afspraken gemaakt die zijn opgenomen in een door hen ondertekend ouderschapsplan, gedateerd 18 november 2014.
3.5
Bij - de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 5 maart 2015 heeft de rechtbank:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de moeder;
  • een zorg- en opvoedingsregeling vastgesteld waarbij de kinderen één dag per week na school tot 20.00 uur bij de vader verblijven en in overleg een aaneengesloten periode van maximaal drie weken in de zomervakantie;
  • een kinderalimentatie te betalen door de vader aan de moeder van € 25,- per kind per maand bepaald met ingang van 1 juli 2014.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen om – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – vervangende toestemming tot het (namens de kinderen) indienen van de aanvraag voor wijziging van de geslachtsnaam van [geslachtsnaam 1] naar [geslachtsnaam 2] , dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van de kinderen het meest wenselijk acht, met inachtneming van de instemming van beide kinderen als bedoeld in artikel 3 lid 4 sub c van het Besluit houdende Regels voor de geslachtsnaamwijziging.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - opnieuw beschikkende, aan de moeder vervangende toestemming te verlenen tot het (namens de kinderen) indienen van de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam (naar de geslachtsnaam van de moeder: [geslachtsnaam 2] ).
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt, zo verstaat het hof, het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat de kinderen ten tijde van het indienen van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming in eerste aanleg hun gewone verblijfplaats in Nederland ( [verblijfplaats] ) hadden. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van dit verzoek op grond van 8 lid 1 in verbinding met artikel 1 lid 1 onder b, artikel 1 lid 2 onder a en artikel 2 aanhef en onder 7 van de Verordening Brussel II-bis [1] .
Verder is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is.
5.2
Artikel 1:7 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd.
In het Besluit houdende Regels voor de geslachtsnaamwijziging (verder: “het besluit”) zijn met betrekking tot de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en de behandeling van dergelijke verzoeken nadere regels gesteld. Artikel 3 lid 1 van het besluit bepaalt, voor zover hier van belang, dat de geslachtsnaam van een minderjarige op eensluidend verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger wordt gewijzigd. Artikel 3 lid 4 onder c van het besluit bepaalt voor zover hier van belang:
“Het verzoek wordt afgewezen, indien:
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.”
5.3
Het hof stelt vast dat van een rechtstreekse toetsing door de burgerlijke rechter van het verzoek van de moeder aan artikel 3 van het besluit geen sprake kan zijn aangezien dit besluit zich richt tot de Koning en toetsing daaraan is voorbehouden aan de Koning.
Nu de wettelijke vertegenwoordigers van [minderjarig 1] en [minderjarige 2] van mening verschillen over de vraag of een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van hun kinderen al dan niet moet worden ingediend, is er sprake van een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, dat beoordeeld dient te worden op grond van artikel 1:253a BW. Dit artikel vormt voor de burgerlijke rechter een zelfstandig toetsingskader en bepaalt dat ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of van één van hen aan de rechtbank (of in hoger beroep: aan het hof) kunnen worden voorgelegd. De burgerlijke rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Dit betekent dat het hof weliswaar rekening houdt met de omstandigheid dat artikel 3 van het besluit het primaat legt bij de mening van de minderjarige van 12 jaar of ouder, maar dat dit binnen het toetsingskader van artikel 1:253a BW niet van doorslaggevende betekenis hoeft te zijn.
5.4
Het hof overweegt dat de vader niet heeft ingestemd met het verzoek tot geslachtsnaamwijziging. Hieruit volgt dat vervangende toestemming noodzakelijk is voor de indiening van het verzoek tot geslachtsnaamwijziging. In zoverre slaagt de eerste grief van de moeder.
5.5
Nu gebleken is dat de ouders niet tot een vergelijk kunnen komen dient het hof te beoordelen of vervangende toestemming voor geslachtsnaamwijziging van de kinderen in het belang van de kinderen wenselijk is. De tweede grief van de moeder slaagt in zoverre, omdat de rechtbank niet tot een beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming is gekomen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
De raad heeft bij de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad is duidelijk dat de kinderen teleurgesteld en verdrietig zijn over het contact met de vader, dat niet wordt ingevuld. Zij voelen zich door de vader in de steek gelaten en niet door hem gezien. Daarnaast hebben de kinderen moeite om met hun huidige achternaam deel uit te maken van een nieuw, samengesteld gezin waarvan sommige leden een andere achternaam dragen dan zij. [minderjarig 1] en [minderjarige 2] ervaren de vragen van derden over hun achternaam als lastig.
De raad betwijfelt of de kinderen op dit moment de consequenties van een geslachtsnaamwijziging voldoende kunnen overzien. Verder vindt de raad dat de kinderen door de geslachtsnaamwijziging een deel van zichzelf als kind en dus een deel van hun identiteit: de naam die zij van hun ouders hebben gekregen, ontkennen. De raad vindt dat gewacht moet worden tot de kinderen volwassen zijn en zij beter kunnen beslissen omdat zij dan meer afstand tot hun emoties hebben.
5.7
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek tot vervangende toestemming voor het indienen voor een verzoek tot geslachtsnaamwijziging te worden afgewezen.
De identiteit van de kinderen is bepaald door wie hun ouders zijn. De vader én zijn naam zijn derhalve onderdeel van hun identiteit. Daaraan doet niet af dat de kinderen al enige tijd nauwelijks of geen contact hebben met hun vader en zich momenteel meer verbonden voelen met hun moeder dan met hun vader. Nu elke vorm van contact tussen de vader en de kinderen ontbreekt, is de geslachtsnaam van de vader op dit moment de enige verbinding tussen de kinderen en de vader. Wijziging van die naam verbreekt deze laatste schakel.
De kinderen zijn in de puberteit en zijn volop bezig met de ontwikkeling van hun identiteit. Het is zeker niet uit te sluiten dat zij in een latere fase van hun leven andere opvattingen ontwikkelen over de band die zij met hun vader willen of kunnen onderhouden. Het hof acht het daarom op dit moment en in deze fase van hun leven niet in het belang van de kinderen om de geslachtsnaam te laten wijzigen. Het belang van de kinderen bij een goede identiteitsontwikkeling weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan de door de moeder en/of de kinderen genoemde belangen om de naam te dragen van degene die hen (hoofdzakelijk) opvoedt en om als gezinslid een naam te dragen die gelijk luidt aan die van de overige gezinsleden. Verder zal de wijziging van de geslachtsnaam naar het oordeel van het hof het verdriet of de boosheid van de kinderen jegens hun vader niet verminderen of veranderen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de kinderen als zij meerderjarig zijn de consequenties van geslachtsnaamwijziging beter kunnen overzien. Zij kunnen dan zelf nog steeds een verzoek tot wijziging van hun geslachtsnaam indienen bij de Koning.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de grieven van de moeder weliswaar terecht voorgesteld, maar kunnen die niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en J.B. de Groot, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 16 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000