Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Provincie Utrecht,
1.De processtukken in hoger beroep
- het proces-verbaal van 10 januari 2020 van plaatsopneming en comparitie,
- de op de comparitie genomen aktes van de provincie (vooraf toegezonden, bij bericht van 23 december 2019) en van [appellant] (eveneens vooraf toegezonden, bij bericht van 24 december 2019),
- de opmerkingen van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten en het geschil
de gebeurtenissen die in hoger beroep uitgangspunt zijn
Op enig moment, terwijl zij de eigenaar van E4035 was, heeft Vogelenzang haar terrein omheind met hekwerk. Het hek liep aan de noordzijde, waar onder meer de woonpercelen E2005 en E2576 liggen, evenwijdig aan de oost/west lopende erfgrens met die woonpercelen, maar 5½ tot 6 meter ten zuiden daarvan. Deze strook grond van 5½ tot 6 meter kon vanuit E2005 makkelijk worden betreden. Het hek maakte op de noordwesthoek van E4035, ter hoogte van E2005, een haakse bocht naar het zuiden. Daar bleef westelijk van het hek eveneens een strook grond open.
Delen/restanten van het hek zijn nu nog zichtbaar - zie het proces-verbaal van de comparitie ter plaatse - maar op de plaats van het hek staan nu heggen.
de Provincie gedagvaard en
primairgevorderd om voor recht te verklaren dat zij ieder eigenaar zijn van het gedeelte van de strook grond dat direct ten zuiden van hun perceel ligt,
subsidiairom de Provincie te veroordelen tot het onderhouden van de strook grond en tot het aanleggen van een keerwand achter het perceel van [B] ,
meer subsidiairom vast te stellen dat [appellant] het recht van opstal heeft verkregen met betrekking tot de schuur, en bovendien in elk geval
(
primair, subsidiair en meer subsidiair) vast te stellen dat ten behoeve van hun percelen en ten laste van perceel E4035 een erfdienstbaarheid van weg bestaat om over de strook grond te komen en te gaan van/naar de B-straat, met bijkomende vorderingen.
[B] is geen partij in het hoger beroep. Wat hieronder is samengevat, is daarom toesneden op het standpunt van [appellant] .
De beslissing is ten nadele van [appellant] uitgevallen omdat - kort gezegd - het gebruik dat [appellant] van perceel E4035 heeft gemaakt geen bezit in de zin van de wet opleverde, dit doordat [appellant] zich niet heeft gedragen als eigenaar, evenmin als rechthebbende op een erfdienstbaarheid en ook al niet als rechthebbende op een opstalrecht. Volgens de kantonrechter had [appellant] de strook grond op basis van een persoonlijke afspraak met Vogelenzang in gebruik. In zo’n geval is er geen sprake van verjaring ten gunste van [appellant] .
3.De beoordeling in hoger beroep
Door de eiswijzigingen moet het hof primair beoordelen of [appellant] eigenaar is van de gehele strook grond die hierboven in de schets met de pijlen staat aangeduid, tot de [b-straat] (de B-straat). De Provincie heeft in het incidenteel hoger beroep verschillende vorderingen ingesteld, telkens naar gelang van verschillende denkbare uitkomsten van het principaal hoger beroep. Alleen al daarom zal het hof eerst het principaal hoger beroep behandelen.
Indien het door [appellant] geschetste scenario klopt - [appellant] zou dit moeten bewijzen, omdat de Provincie de juistheid daarvan heeft betwist - dan heeft [appellant] de grond jarenlang, tot omstreeks de eeuwwisseling, met toestemming van Vogelenzang in gebruik gehad. Dit maakt dat [appellant] in beginsel geen
bezittervan de grond is geworden in de zin van artikel 3:107 eerste lid BW, omdat dat bezit is gedefinieerd als het houden van een goed voor zichzelf. [appellant] zou, indien de afspraak waarop hij zich beroept is gemaakt, de strook grond zijn gaan houden voor Vogelenzang. Iemand die een zaak onder zich neemt met toestemming van de eigenaar, gaat die zaak in beginsel niet voor zichzelf houden, maar voor de eigenaar. Voor grond (een registergoed) is dat niet anders.
Naar Nederlands recht is het overigens niet mogelijk dat een eigenaar zijn bezit afzonderlijk overdraagt aan een ander zonder daarbij meteen ook de eigendom te leveren. Wanneer [appellant] en Vogelenzang met elkaar hebben afgesproken dat Vogelenzang die eigendom later zou leveren, zoals [appellant] tevens heeft gesteld, maakt dat de zaak niet anders.
Het hof ziet geen reden om de bijkomende vordering om een dwangsom aan de ontruimingsvordering te verbinden af te wijzen, alleen al omdat [appellant] zich niet aan de beslissing van de kantonrechter heeft gehouden: ten tijde van de zitting in hoger beroep stond het schuurtje er nog en lagen er ook nog andere spullen van [appellant] op de strook grond. De Provincie heeft ook los daarvan belang bij de vrijwillige ontruiming en heeft daarom ook belang bij de dreiging van dwangsommen. Het hof zal de daarop gerichte bijkomende vordering dan ook alsnog toewijzen.
Dat in de hoofdveroordeling niet precies staat beschreven wat [appellant] van het perceel moet verwijderen en dat er te zijner tijd discussie tussen partijen zou kunnen ontstaan over de vraag of [appellant] aan de veroordeling heeft voldaan, is geen reden om de dwangsombepalingen achterwege te laten. Indien partijen er te zijner tijd niet in onderling overleg uitkomen, zal in kort geding door de executierechter een beslissing kunnen worden gegeven.
4.Slotsom
€ 2.889.
5.De beslissing
in het principaal hoger beroep:
binnen dertig dagen na betekening van dit arresten bepaalt verder dat het maximum dat [appellant] uit hoofde hiervan kan verbeuren € 10.000 is;