Uitspraak
[appellant],
JacobsKottier,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“(…) Ik teken nadrukkelijk aan dat ik niet insta voor eventuele fouten en/of gebreken jegens JacobsKottier hierin. (...) Ik ben bereid om de pandakte rechtstreeks toe te sturen aan mevrouw [C] , geeft u mij instructies? (…)”.
“(…) Vorige week hebt u mij verzocht ook Mazars op te nemen als crediteur. Ik heb u daarop medegedeeld dat instemming daarmee van JacobsKottier is vereist. Daarna heb ik niet meer van u mogen vernemen. Overigens ben ik van mening dat het niet mogelijk is om Mazars in dezelfde akte te laten participeren. Zij zullen een tweede pandrecht op dezelfde vordering moeten krijgen, waarvoor dus ook een tweede akte nodig is. (…)”.
“(…) Naar aanleiding van de telefoongesprekken die ik vandaag zowel met u als met mevrouw [C] voerde deel ik u het volgende mede. (…)
“(…)Voorts heb ik met mijn kantoorgenoot mr. S.W. Vos overleg gevoerd over de rangorde nu het de bedoeling is dat ook Mazars een pandrecht op dezelfde vordering verkrijgt. Beslissend voor de verkrijging van een eerste dan wel tweede pandrecht is het moment van registratie van de pandakte. Het lijkt mij het eenvoudigst wanneer onderhavige akte eerst wordt getekend en aangeboden ter registratie, waarna de akte ten behoeve van Mazars getekend en geregistreerd kan worden.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
subsidiairjegens JacobsKottier een onrechtmatige daad heeft/hebben gepleegd door de zorgplicht te schenden die hij/zij jegens JacobsKottier in acht had/hadden behoren te nemen. Voorts heeft zij
zowel primair als subsidiairgevorderd om Poelmann, [appellant] en [D] , ieder afzonderlijk en/of tezamen, voor zover mogelijk hoofdelijk, te veroordelen tot vergoeding aan JacobsKottier van de geleden schade als gevolg van de
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] ten tijde van de opdracht tot het opstellen van een pandakte op de hoogte had moeten of kunnen zijn van het pandrecht van ABN AMRO.
“heeft verstrekt en/of eventueel nog zal verstrekken”en over door [E] c.s.
“verstrekte of nog te verstrekken zekerheden”.Op grond van deze bewoordingen valt zeker niet uit te sluiten dat er door ABN AMRO al financiering was verstrekt en/of dat er door [E] c.s. al zekerheid was verstrekt. [appellant] had door deze bewoordingen in elk geval op de hoogte behoren te zijn van de mogelijkheid dat er reeds een financiering was verstrekt en/of er reeds een pandrecht was gevestigd. De omstandigheden dat Amstel Lease, zoals [appellant] schetst, een 100% dochteronderneming van ABN AMRO is en dat alleen de wederzijdse surplusgarantie door [E] ondertekend was, maken dit niet anders.
“- Voor zover de vorderingen uit de chartercontracten vallen onder het 1e pandrecht vorderingen van ABN AMRO verkrijgt Amstel Lease hiermee een 2e pandrecht;”.Ook op grond van deze bewoordingen valt zeker niet uit te sluiten dat er reeds zekerheid was verstrekt door [E] c.s. ten gunste van ABN AMRO en ook op grond hiervan heeft te gelden dat [appellant] minst genomen rekening moest houden met de mogelijkheid dat er reeds een pandrecht was gevestigd.
grief 2klaagt [appellant] dat in het bestreden vonnis ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat Amstel Lease (mogelijk) een tweederangs pandrecht zou hebben op de vordering van RCM op Politours.
grief 3klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] nauw is betrokken bij de onderhandelingen van [E] met Amstel Lease over een herfinanciering.
grief 4stelt [appellant] zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het mogelijke pandrecht van Amstel Lease lijkt te verwarren met het pandrecht van ABN AMRO.
grief 5richt [appellant] zich tegen de overwegingen van de rechtbank onder 4.10 in het vonnis, dat het de bedoeling van JacobsKottier en [E] was om aan JacobsKottier voldoende zekerheid te verschaffen en dat JacobsKottier haar dienstverlening aan [E] c.s. niet zou voortzetten als daar niet voldoende zekerheid tegenover zou staan.
“Vastgesteld moet worden dat het de bedoeling van JacobsKottier en [E] was om aan JacobsKottier voldoende zekerheid te verschaffen voor haar vordering op [E] c.s. Door JacobsKottier was immers aangegeven dat zij niet langer zou door werken als er geen oplossing zou komen voor de openstaande facturen en dus was het belang van [E] erin gelegen om haar voldoende zekerheid te verschaffen om haar dienstverlening voort te zetten. In dat verband heeft [E] JacobsKottier ook verwezen naar [appellant] om informatie in te winnen over de “hardheid” van de vordering die hij aan JacobsKottier wilde verpanden en waarover [appellant] een procedure voerde. (…) uit hetgeen [appellant] ter comparitie heeft verklaard volgt dat hij wist dat het de bedoeling was dat er zekerheid zou worden verschaft door middel van een eerste pandrecht. Hij heeft immers verklaard dat hij het een creatieve vondst van partijen vond dat ze de vordering op Politours wilden verpanden, omdat deze nog niet was verpand. (…)”.Verder heeft de rechtbank (eveneens in rechtsoverweging 4.10) overwogen en geoordeeld als volgt. Ook de brief van [D] van 26 februari 2009 waarin zij te kennen geeft dat zij overleg heeft gevoerd over de rangorde, wijst erop dat het ook [D] voor ogen stond - net als JacobsKottier - dat JacobsKottier voldoende zekerheid kreeg, in de zin van een eerste pandrecht. [E] wilde aan Mazars namelijk ook een pandrecht verschaffen en had daar kennelijk bij de bij Poelmann betrokken advocaten, [appellant] en [D] , naar geïnformeerd. [D] legt in deze brief aan JacobsKottier uit dat het moment van de registratie beslissend is voor de rangorde van een pandrecht. Zij stelt dan ook voor de akte met JacobsKottier als eerste te registreren en merkt ook nog op dat zij [E] erop heeft gewezen dat hij Mazars op de hoogte dient te stellen dat hij dan een tweede pandrecht verkrijgt, zodat niet pas achteraf blijkt dat hij wellicht slechts schijnzekerheid heeft verkregen. Ook hieruit volgt dat ook Poelmann, [appellant] en [D] ervan uitgingen dat het de bedoeling en wens van de partijen was een eerste pandrecht ten behoeve van JacobsKottier te vestigen en dat daar de opdracht op was gericht.
grief 6komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht van [E] , omdat hij niet heeft gewaarschuwd voor het niet uitvoeren van een controle op bestaande zekerheidsrechten en niet heeft medegedeeld dat er sprake zou kunnen zijn van een reeds gevestigd pandrecht.
grief 7komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de wanprestatie van [appellant] jegens [E] c.s. onrechtmatig is jegens JacobsKottier.
grief 8klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende
6.De slotsom
7.De beslissing
in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep: