Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante] ,
[geïntimeerde] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties;
- de akte uitlating producties van [appellante] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de vorderingen en de grieven
eerste griefkomt [appellante] op tegen het hiervoor omschreven oordeel van de kantonrechter dat de woning behept is met de door [geïntimeerde] gestelde lekkage-problematiek. [appellante] wijst ter onderbouwing van haar stelling dat daarvan geen sprake is op de onder 3.15 aangehaalde rapportage van [E] (hierna: [E] ). Uit die rapportage blijkt volgens [appellante] “dat er geen sprake is van enige lekkage”.
tweede griefbevat de klacht dat de kantonrechter in het bestreden vonnis in andere zin heeft geoordeeld, waarbij zij opgemerkt dat waar in het vonnis in de eerste regel van rov. 5.2 ‘ [appellante] ’ staat, daar kennelijk door de kantonrechter ‘ [geïntimeerde] ’ bedoeld is. Deze grief slaagt niet. In dit kader is van belang dat [appellante] niet (voldoende) heeft betwist dat de (gevolgen van de) lekkages ten tijde van de bezichtiging voorafgaand aan de aankoop voor [geïntimeerde] niet waarneembaar waren, zodat niet op die grond tot een onderzoeksplicht kan worden geconcludeerd. Daarnaast neemt het hof in ogenschouw dat zowel in de rapportage van MGK Bouw B.V. als in die van Bureau voor Bouwpathologie BB de nodige argumenten worden aangedragen die aannemelijk maken dat [appellante] ten tijde van die bezichtiging zelf wel op de hoogte moet zijn geweest van de lekkages. Hiertegen is door [appellante] onvoldoende ingebracht, zodat ook het hof daarvan uitgaat en daaruit met [geïntimeerde] afleidt dat op [appellante] als verkopende partij ter zake een mededelingsplicht rustte met betrekking tot de lekkageproblematiek. [geïntimeerde] wijst er terecht op dat de verkoper die een op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden, zich in het algemeen niet met succes tegen een beroep op non-conformiteit zal kunnen verweren met de stelling dat de koper zelf maar nader onderzoek naar de bewuste eigenschap van het gekochte had moeten verrichten. [appellante] heeft geen stellingen betrokken die een reden geven tot afwijking in de onderhavige zaak van dit bestendige uitgangspunt (vgl. HR 14 november 2008, NJ 2008/588 (Van Dalfsen/ Gemeente Kampen). Het enkele opgenomen zijn van een exoneratieclausule in de koopovereenkomst van partijen is daartoe in elk geval onvoldoende.
derde griefvan [appellante] richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de woning niet de - voor normaal gebruik benodigde - eigenschappen bezit die [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Deze grief deelt het lot van de eerdere grieven en faalt eveneens.
vierde griefvan [appellante] heeft betrekking op de verwerping door de kantonrechter van het door [appellante] gedane beroep op art. 20 van de koopovereenkomst. Dit artikel houdt een (door de ouderdom van de woning ingegeven) beperking van de aansprakelijkheid van [appellante] als verkoper in.
vijfdeen laatste grief keert [appellante] zich tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan herstelkosten. Ook deze grief faalt. De door [appellante] bij memorie van grieven overgelegde producties 3 tot en met 5 betreffen, zoals ook [geïntimeerde] bij memorie van antwoord opmerkt, offertes waarvan [appellante] niet duidelijk maakt hoe deze tot stand zijn gekomen en waarbij kennelijk geen inspectie ter plaatse van de bouwkundige staat van de badkamer heeft plaatsgevonden. De overgelegde producties kunnen dus niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van [appellante] dat het door de kantonrechter toegewezen bedrag als te hoog moet worden aangemerkt. Daarnaast merkt het hof op dat de stelling “dat [appellante] bijna € 10.000,- heeft betaald voor een simpele lekkage” miskent dat, zoals [geïntimeerde] terecht aangeeft, de toegewezen vergoeding ten aanzien van de herstelkosten op grond van het bestreden vonnis € 7.635,50 bedroeg en hetgeen in totaal is toegewezen mede de wettelijke rente over de hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure in eerste aanleg (waaronder explootkosten, griffierecht en salaris voor gemachtigde) omvat. Nu tegen die posten niet is gegriefd, kan de vijfde grief ook in zoverre niet slagen.