Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
U ziet de bespreking van 15 juni 2011 ook terug in mijn urenstaat. In die bespreking nam [C] het plan proces mee dat ik voorafgaand aan deze zitting in het geding heb gebracht. (…) Ik heb aan [C] gezegd dat als [geïntimeerde 1] afstand moet doen van de gronden dat er dan definitieve afspraken zouden moeten komen. Ik heb dat toen begeleid aan de hand van het schema van de gemeente. Uit dat schema blijkt dat op dat moment de ter inzagelegging van het ontwerp was. U ziet dat staan in de lichtgroene blokjes rechtsboven op blz. 1 en linksboven op blz. 2. Het gaat daar om het ontwerp ter visie en het start verwerken zienswijzen. Ik heb gezegd dat er met het aanvragen van de bouwvergunning niet gewacht hoefde te worden. Ik heb daar trouwens bij gezegd dat dat ons probleem niet was en gevraagd of er zienswijzen ingediend waren. Ik heb ook gezegd dat ik slechts beperkte bezwaren verwachtte aangezien het een plan betrof met een relatief beperkt aantal omwonenden. [C] zei dat hij wel wilde dat het bestemmingsplan onherroepelijk zou zijn. Op basis daarvan is de afspraak gemaakt dat de grond op 1 mei 2012 diende te worden afgenomen. Dan zouden alle risico’s voorbij zijn. Ik heb ook nog gezegd, het is onbegrijpelijk dat de data die eerder in de overeenkomst terecht zijn gekomen alle voor dit schema liggen en dat er desondanks niet is afgenomen. Er is ook nog besproken dat er eerder zou worden afgenomen als er eerder een bouwvergunning zou worden aangevraagd en afgegeven.
U vraagt mij waar ik het op baseer dat er in mei 2012 zou worden afgenomen. Dat is afgesproken. Dat was, dacht ik, bij mij op de zaak. Mr. Kobossen was daarbij en [C] was daarbij en mijn zoon [B] was er ook bij. U vraagt wanneer dat was. Ik denk in 2011. Ik denk in juni ergens. U vraagt wat de aanleiding was voor de bespreking. Ik neem aan dat het over de betalingen ging. Daar ging het bij mij om. U vraagt of ik mij kan herinneren hoe het gesprek verliep. Dat kan ik mij echt niet herinneren. U vraagt hoe ik dan weet dat mei 2012 is afgesproken. Als het om geld gaat, dan weet ik het wel. Ik maakte me daar heel veel zorgen over. [C] heeft mij echt beloofd dat als ik de boel zou sluiten en slopen, er zou worden afgerekend in 2012. U vraagt of dat ook nog op andere momenten ter sprake is gekomen. Niet dat ik weet. U vraagt of in het gesprek aan de orde is geweest dat er een andere afspraak over de betaling zou worden gemaakt dan in artikel 3 van de koopovereenkomst was neergelegd. Daar kan ik u niet op antwoorden, echt niet.
Ik ben in 2011 met mijn bedrijf weggegaan bij de werkplaats van mijn vader. In 2011 zijn er afspraken gemaakt over het totaal sluiten van het tankstation. Toen is afgesproken dat in mei/het voorjaar van 2012 alles zou zijn afgerekend en dat mijn vader dan financieel klaar was. Ik was er niet bij toen die afspraken zijn gemaakt. Dat was in het voorjaar van 2011. Ik heb niet daadwerkelijk met [C] aan tafel gezeten toen die afspraak is gemaakt. Ik heb dat wel gehoord van mijn vader en van Frans Kobossen.
De derde vergadering was op 15 juni 2011. Het verslag daarvan heb ik opgesteld, dat is mijn brief van 17 juni 2011. Die is door [geïntimeerde 1] senior ondertekend na overleg met mr. Kobossen. Dat overleg blijkt uit productie 3 bij inleidende dagvaarding. Dat is de e-mail van mr. Kobossen van 24 juni 2011 waarin hij op de tekst van mijn verslag ingaat. U houdt mij voor dat mr. Kobossen daarin opmerkt dat ‘of zoveel later’ er niet in moet. Het klopt dat hij dat zegt, maar die tekst is er niet uitgehaald. U vraagt of ik het nog met hem daarover heb gehad. Ik kan het niet met 100% zekerheid zeggen, maar als ik het er niet uit heb gehaald dan weet ik zo goed als zeker dat daarover met mr. Kobossen is gecommuniceerd want anders had hij wel weer aan de lijn gehangen om te zeggen dat het er uit moest. Ik weet dat [geïntimeerde 1] op 13 juli 2011 de brief van 17 juni 2011 heeft ondertekend in het bijzin van mr. Kobossen. Ik was daar zelf niet bij, maar ik heb op 13 juli 2011 diverse mailtjes van mr. Kobossen gekregen, onder andere een waarin hij schreef dat [geïntimeerde 1] senior op dat moment bij hem was om het verslag te tekenen. Ik wil daarmee zeggen dat als artikel 7 niet akkoord was geweest, dat op dat moment een mogelijkheid was geweest om aan de bel te trekken. (…)
Kamka begreep dus wis en waarachtig, anders dan zij mededeelde, dat het niet ging om één bouwvergunning, maar om allerlei aparte bouwvergunningen.” Van nieuw gebleken feiten is dus geen sprake. Dat sprake is van een andere uitzondering op de tweeconclusieregel is gesteld noch gebleken. De vermeerdering van eis is derhalve in strijd met de tweeconclusieregel en dus niet toelaatbaar.
de grieven 3, 4, 5 en 6van Kamka slagen. Nu er geen sprake is van verzuim is de tekortkoming van Kamka niet komen vast te staan. De vorderingen tot schadevergoeding en tot betaling van boete van [geïntimeerden] c.s. stuiten daarop af.
rief 7richt Kamka zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] niet jegens haar tekort is geschoten. Kamka betoogt dat sprake is van tekortkomingen van [geïntimeerden] c.s. bestaande uit een afwijkende erfgrens, kabels en leidingen in de grond, het nalaten een hypotheek te vestigen ten gunste van Kamka en onvoldoende tijd gunnen voor het aanvragen van een omgevingsvergunning. Het rechtsgevolg dat Kamka aan deze tekortkomingen verbindt, is dat [geïntimeerden] c.s. de contractuele boete verschuldigd is.
2) Erfgrens “Marten Orgeslaan 20”
grief 2, die ziet op de verhouding tussen de boete en schadevergoeding en op matiging van de boete, geen belang. Zij heeft evenmin belang bij de behandeling van
grief 10. Ook de vordering van [geïntimeerden] c.s. tot vergoeding van schade zal immers worden afgewezen.
grief 8heeft Kamka nog betoogd dat niet ter discussie staat dat op [geïntimeerde 1] de verplichting rustte om aan haar € 500.000,- terug te betalen, terwijl [geïntimeerde 1] daartoe niet vrijwillig is overgegaan. Onder die omstandigheden had ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform de wettelijke staffel moeten worden toegewezen, zo voert Kamka aan. [geïntimeerde 1] heeft aangevoerd dat hij, reeds in eerste aanleg, het verweer heeft gevoerd dat Kamka niet heeft onderbouwd welke werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte (verzoeken en sommaties) zij heeft verricht en dat Kamka daarop niet nader is ingegaan. Dit verweer slaagt. Kamka heeft niet gesteld welke werkzaamheden zij heeft verricht, zodat het hof niet kan beoordelen of, gezien artikel 6:96 lid 3 BW, er überhaupt een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. Daarop stuit deze grief af.
grief 9voert Kamka aan dat de rechtbank haar ten onrechte in de proceskosten in conventie heeft veroordeeld, aangezien de rechtbank haar vordering van € 500.000,- heeft toegewezen. Reeds daarom was zij in overwegende mate in het gelijk gesteld. Met
grief 11voert Kamka aan dat de rechtbank haar ten onrechte in de proceskosten in reconventie heeft veroordeeld, aangezien de vordering van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van schadevergoeding geheel is afgewezen. Hierover wordt het volgende overwogen. Doordat de grieven 3 tot en met 6 slagen, moet het bestreden vonnis in reconventie worden vernietigd en zullen de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. in reconventie worden afgewezen. Dat brengt mee dat ook de proceskostenveroordeling in reconventie zal worden herbeoordeeld. In reconventie zal het hof [geïntimeerden] c.s., als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van beide instanties veroordelen. Bij de behandeling van grief 11 heeft Kamka daarom geen belang.