ECLI:NL:GHARL:2020:371

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
Wahv 200.255.742/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de bekwaamheid van de ambtenaar voor de bediening van meetapparatuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 3 januari 2019 uitspraak deed in een administratief beroep op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [B], heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om proceskostenvergoeding afwees. De gemachtigde voerde aan dat de kantonrechter in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld, omdat hij geen uitnodiging voor de mondelinge behandeling had ontvangen. Het hof oordeelt dat de gemachtigde wel degelijk op de hoogte was van de zitting en dat er geen sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof stelt vast dat de gemachtigde op de hoogte was van de zitting en dat de oproep voor de zitting op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de bekwaamheid van de ambtenaar die de meetapparatuur bediende. De gemachtigde stelde dat de ambtenaar niet over het juiste certificaat beschikte om de gebruikte meetapparatuur, de MultaRadar CT, te bedienen. Het hof oordeelt dat de enkele mededeling dat het juiste certificaat niet kan worden achterhaald, geen twijfel doet ontstaan over de bekwaamheid van de ambtenaar. Het hof bevestigt dat de ambtenaar de meetapparatuur op de voorgeschreven wijze heeft gebruikt en dat de gegevens die zijn verkregen met de apparatuur betrouwbaar zijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.255.742/01
CJIB-nummer
: 207995768
Uitspraak d.d.
: 16 januari 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 3 januari 2019, betreffende

[betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht
.De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. De gemachtigde heeft geen brief van de griffier van de rechtbank ontvangen waarin hij is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak op de openbare zitting van 20 december 2018.
2. Artikel 12, eerste lid, van de Wahv luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om (...) op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
3. Uit het dossier blijkt het volgende. De gemachtigde is bij brief van 12 juli 2018 opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter op 23 augustus 2018 om 09.30 uur. De gemachtigde heeft deze oproep kennelijk ontvangen. Uit de stukken blijkt immers dat de gemachtigde na het verstrijken van die datum tweemaal bij de rechtbank informeert naar de uitspraak van de kantonrechter. Naar aanleiding van de zitting van 23 augustus 2018 heeft de kantonrechter op 6 september 2018 uitspraak gedaan. In de beslissing staat dat de gemachtigde niet is verschenen. Ook is daarin als beslissing van de kantonrechter opgenomen: "Houdt de behandeling aan tot de terechtzitting van donderdag
20 december 2018 te 10.30 uur, die gehouden zal worden in het gerechtsgebouw te Roermond aan de Willem II Singel 67." en "Stelt de gemachtigde in de gelegenheid om de (aanvullende) beroepsgronden in te dienen binnen vier weken na verzending van deze beschikking." Bij brief
van 15 november 2018 is een afschrift van de beslissing - benoemd als “proces-verbaal van aanhouding” - aan de gemachtigde toegezonden. Bij faxbericht en gelijkluidende brief van
11 december 2018, gericht aan de rechtbank, dient de gemachtigde aanvullende beroepsgronden in.
4. Het hof stelt vast dat de gemachtigde de aanvullende gronden heeft ingediend binnen de daarvoor door de kantonrechter gestelde termijn. Het hof leidt hieruit af dat het niet anders kan zijn dan dat de gemachtigde de beslissing van de kantonrechter van 6 september 2018 heeft ontvangen. Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van het hof geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De Wahv kent geen vormvoorschrift voor de wijze waarop een partij moet worden opgeroepen voor een zitting. Met de toezending de beslissing van 6 september 2018 is de gemachtigde behoorlijk opgeroepen voor de zitting van 20 december 2018.
5. Met betrekking tot de beslissing van de officier van justitie merkt de gemachtigde op dat
de officier van justitie niet mocht afzien van het horen van de betrokkene met een beroep op
artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Namens de betrokkene is in het administratief beroepschrift van 27 juli 2017 expliciet verzocht om telefonisch te worden gehoord. Dit verzoek heeft de gemachtigde bij brief van 15 september 2017 herhaald. Op basis van de inhoud van deze brieven kon naar de mening van de gemachtigde geen misverstand bestaan omtrent de wens van de betrokkene om telefonisch te worden gehoord. In reactie op deze brieven heeft de officier van justitie zich bij brief van 19 oktober 2017 tot de gemachtigde gewend, waarin de gemachtigde om voor hem onbekende redenen ook de mogelijkheid tot het fysiek horen wordt geboden, aldus de gemachtigde. Bij brief van 3 november 2017 heeft de gemachtigde daarop
kenbaar gemaakt dat telefonisch horen wat hem betreft de voorkeur geniet. Bij schrijven van
16 november 2017 bevestigt de officier van justitie vervolgens de hoorzitting van 20 november 2017, zijnde vier dagen voor de hoorzitting. Op basis van de eerdere correspondentie ging de gemachtigde ervan uit dat de officier van justitie een telefonische hoorzitting bedoelde. Omdat de gemachtigde op die datum niet is gebeld, heeft hij de officier van justitie bij brief van 28 november 2017 verzocht om een nieuwe afspraak te maken om telefonisch te worden gehoord. De gemachtigde heeft op deze brief geen reactie ontvangen. Hierop heeft de officier van justitie bij beslissing van 8 december 2017 op het administratief beroep beslist. In het licht van de beschreven gang van zaken kon de officier van justitie niet overgaan tot het nemen van een beslissing, zonder de gemachtigde vooraf in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, zo stelt de gemachtigde.
6. Ingevolge artikel 7 van de Wahv juncto artikel 7:16 van de Awb moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op de in artikel 7:17 van de Awb genoemde gronden worden afgezien.
7. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift van 27 juli 2017 heeft verzocht om telefonisch te worden gehoord, hetgeen de gemachtigde bij brief van 15 september 2017 heeft herhaald. In de brief van 19 oktober 2017 van de officier van justitie wordt de gemachtigde er op gewezen dat hij, in het geval de voorkeur bestaat om telefonisch te worden gehoord, in de gelegenheid wordt gesteld om dit via bijgevoegd antwoordformulier kenbaar te maken. Daarbij
wordt hem de mogelijkheid geboden om telefonisch te worden gehoord op 21 en 22 november 2017. Daarnaast wordt de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om op 20 november 2017 in persoon te worden gehoord. Bij schrijven van 3 november 2017 geeft de gemachtigde in reactie op deze brief
21 en 22 november 2017 als verhinderdata op. In de reeks verhinderdata met betrekking tot maand november heeft de gemachtigde de datum van 20 november 2017 niet opgenomen. Vervolgens stuurt de officier van justitie een aangetekende brief van 16 november 2017 aan de gemachtigde, waarvoor voor ontvangst wordt getekend op 17 november 2017, met daarin - voor zover hier van belang - de volgende tekst: "Nu u duidelijk heeft aangegeven dat u op 21 en 22 november 2017 bent verhinderd, gaan wij ervan uit dat de hoorzitting op 20 november 2017 zal plaatsvinden. Zonder tegenbericht zal u op 20 november 2017 worden gehoord.”
8. Op grond van het bepaalde in artikel 7:19, derde lid, Abw is het uitgangspunt dat het horen
in het openbaar geschiedt. Gegeven dit uitgangspunt bestaat geen recht om telefonisch te worden gehoord. Het bestuursorgaan kan - ondanks een verzoek om telefonisch te worden gehoord - bepalen dat het horen in het openbaar geschiedt. Nu slechts 21 en 22 november 2017 door de gemachtigde als verhinderdata waren opgegeven, mocht de officier van justitie ervan uit gaan dat de gemachtigde op de reeds bij brief van 19 oktober 2017 aangekondigde (fysieke) hoorzitting op 20 november 2017 niet verhinderd was. Gelet op de inhoud van beide brieven van de officier van justitie kan het hof de gemachtigde niet volgen in zijn redenering dat hij meende dat het op 20 november 2017 om een telefonische hoorzitting ging. Het voorgaande betekent dat de gemachtigde met de (fysieke) hoorzitting op 20 november 2017 behoorlijk in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De stelling van de gemachtigde dat de officier van justitie van horen heeft afgezien mist feitelijke grondslag. De gemachtigde is niet verschenen op de hoorzitting. Het verweer faalt.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 250,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 28 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 mei 2017 om 12.17 uur op de A73, ter hoogte van hmp 12.8 te Sint Odiliënberg met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
10. Met betrekking tot deze beschikking brengt de gemachtigde naar voren dat de betrokken ambtenaar niet is opgeleid voor de gebruikte meetapparatuur. In deze zaak is de gedraging vastgesteld met behulp van het digitale apparaat MultaRadar CT. Dit betekent dat de bedienaar dient te beschikken over het certificaat "Bedienaar Robot MultaRadar CT", terwijl de ambtenaar in deze zaak beschikt over het door de gemachtigde overgelegde verouderde (analoge) certificaat "waarnemer MultaRadar MR-CD". De gemachtigde heeft het juiste certificaat waaruit de bekwaamheid van de ambtenaar tot bediening van de gebruikte apparatuur blijkt niet kunnen achterhalen. De kantonrechter mocht in de verwerping van het verweer van de gemachtigde daarom niet volstaan met een verwijzing naar de website www.politie.nl. Het had naar de mening van de gemachtigde op de weg van de kantonrechter gelegen om een hyperlink in de uitspraak op te nemen. Nu de bekwaamheid van de betrokken ambtenaar voor de bediening van de gebruikte meetapparatuur niet is gebleken kan de inleidende beschikking niet in stand blijven, aldus de gemachtigde.
11. De enkele mededeling dat het (juiste) certificaat ten bewijze van de bekwaamheid van de betrokken ambtenaar voor de bediening van de gebruikte meetapparatuur niet kan worden achterhaald doet op zichzelf genomen geen twijfel ontstaan omtrent de vereiste bekwaamheid van deze ambtenaar en de juistheid van de gegevens die met behulp van die apparatuur zijn verkregen, respectievelijk die door de ambtenaar voor de sanctieoplegging zijn gebruikt. In zoverre faalt het verweer.
12. Voor zover de kantonrechter in reactie op het verweer van de gemachtigde in zijn beslissing heeft volstaan met een verwijzing naar de website www.politie.nl, levert raadpleging van deze site het volgende op.
13. Het invoeren van het personeelsnummer "174349" van de betrokken ambtenaar, zoals opgenomen in het zaakoverzicht, levert als zoekresultaat een link op naar "WOB-documenten Landelijke Eenheid". Na het aanklikken van deze link verschijnt een lijst. Daarin is voormeld personeelsnummer opgenomen als "Personeelsnummer nieuw", met daarachter de "Verbalisantscode oud": "4740". Onder deze lijst staat een reeks van deeplinken, waaronder een link naar "Verbalisantscode 4001 tot 5000". Doorklikken naar deze link levert een reeks van documenten op met betrekking tot ambtenaar "4740-174349". Daaronder bevindt zich het volgende document: "certificaat MRCT (het hof begrijpt: MultaRadar CT") 15072015 174349 4740” met de navolgende inhoud:
Uit de inhoud van dit document blijk dat de betrokken ambtenaar op 15 juli 2015 met goed gevolg de cursus "Bedienaar Robot MultaRadar CT" heeft gevolgd. Hetgeen de gemachtigde met betrekking tot de bekwaamheid van de ambtenaar heeft aangevoerd faalt.
14. De gemachtigde brengt verder nog naar voren dat de mobiele radarapparatuur op grond van de "Concept Regeling voorschriften meetmiddelen Politie" en de "Handleiding van de meetapparatuur" nauwkeurig dient te worden opgesteld. Nu niet is vast te stellen of de meetapparatuur conform de geldende voorschriften is opgesteld en de ambtenaar daaromtrent geen helderheid verschaft, staat de betrouwbaarheid van de meting onvoldoende vast. Dit dient er naar de mening van de gemachtigde toe te leiden dat de inleidende beschikking dient te worden vernietigd.
15. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
"De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel."
16. Uit het zaakoverzicht blijkt derhalve dat de ambtenaar het gebruikte snelheidsmiddel op de voorgeschreven wijze heeft gebruikt. Hetgeen door de gemachtigde in dit verband naar voren wordt gebracht doet op dat punt geen twijfel ontstaan. Het hof merkt daarnaast op dat geen rechtsregel voorschrijft dat de meethoek waaronder de gebruikte meetapparatuur is opgesteld door de ambtenaar in het zaakoverzicht dient te worden vermeld. Het hof ziet dan ook geen reden om aan de juistheid van de met de gebruikte meetapparatuur gegenereerde gegevens te twijfelen, zodat op basis van die gegevens kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
17. Gegeven deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
18. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.